bach betoogt dat de rest van de wereld Afrika pas met respect zal behandelen, als dat continent ook zichzelf begint te respecteren.
Een belangrijke bijdrage tot dat zelfbewustzijn kan volgens hem geleverd worden door kunstenaars. Hij oppert dat vijftig schrijvers opdracht zouden moeten krijgen om het zwarte continent opnieuw uit te vinden door het te beschrijven, om het ‘terug aan de mensen te geven in hun eigen taal’. Als mede-oprichter van het Gorée Institute / Centre for democracy, development and culture op het vroegere slaveneiland Gorée vlak voor de kust van Senegal heeft Breytenbach alvast zelf een aanzet gegeven. Het instituut streeft ernaar om Afrikaanse intellectuelen met elkaar in contact te brengen en de democratie op het continent te bevorderen.
In zijn essays vindt Breytenbachs directe engagement een pessimistische pendant in zijn volstrekt illusieloze mens- en wereldbeeld. Die paradox wordt gethematiseerd in ‘Cold Turkey (ontwenningsverschijnselen vanwege de verslaving aan het geloof dat de menselijke natuur verbeterd kan worden of het menselijk gedrag ten goede gekeerd)’. De droge conclusie luidt: ‘De natuur van de mens is dierlijk, het begrip vooruitgang armzalig en overbodig, maar de strijd om het fatsoen gaat door.’ Dat trotzdem-wereldbeeld blijkt ook uit het heerlijk dubbelzinnige slot van ‘Aantekeningen van de vogel’, overigens het enige Breytenbach-essay in Uit de eerste hand dat niet ook in Denkend vuur staat: ‘Maar als je niets te zeggen hebt is dat nog geen reden om je mond te houden. Als ik God mag citeren.’
In de rest van zijn oeuvre citeert Breytenbach ook, zij het dan iets mindere goden. Zo bevat zijn beeldend werk elementen uit en verwijzingen naar onder meer Bacon (de vleeskleur en de verwrongen ledematen in ‘Mijn leven en ik’), Magritte (de man met de hoed en appel voor het aangezicht) en Kahlo (het vaak uitbundige koloriet), maar de combinatie van dat alles levert een heel eigen en alles behalve eenduidige beeldentaal op.
Hetzelfde geldt ook voor zijn gedichten in Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde. (Sur)reële beeldenslierten schetsen die ‘landschappen’ uit de titel, verwoordingen van plaatsen waar de dichter vaak met de ‘beminde’ vertoeft. De aantrekkingskracht van deze gedichten zit echter niet in hun expliciet mimetische karakter. Het stel gedichten dat wel op die herkenbaarheid lijkt te speculeren overstijgt nauwelijks het anekdotische niveau. Maar in zijn beste momenten maakt Breytenbach dat wonderlijke aforisme uit één van zijn essays waar: ‘Poëzie is als het achterlaten van een kiezel voor je voordeur om aan te geven waar je woont, en als je 's avonds terugkomt vind je een steen. En is de maan geen steen?’ Poëzie transformeert de werkelijkheid. Die wordt er niet meteen beter of bruikbaarder door, maar de lezer kan er - door het maanlicht - wel een (ver)andere(nde) visie aan overhouden. Die transformatie is overigens nog net iets indrukwekkender voor wie er ook de oorspronkelijke Afrikaanse tekst bijneemt. Misschien moet de uitgever in het vervolg de Afrikaanse en de Nederlandse versies dan ook maar gewoon tegenover elkaar afdrukken, in plaats van de vertalingen in een apart katern achteraan in het boek te zetten.
van de gouden rand die je scheidt
in toon en waarde van maatschappij
en dichten is ook zandweten
Het zal wel altijd het lot van een vroeger dichter-activist zijn dat sommige van zijn gedichten ook politiek worden gelezen. Zo kan ‘denkding (een samengestelde bezinning)’ beschouwd worden als een fragmentarische, elf bladzijden lange bezinning op het nieuwe Zuid-Afrika. In veelal transparante natuurbeelden beschrijft het de genuanceerde verrukking die zich meester maakt van de dichter wanneer hij plots blijkt te ontwaken in een nieuw, onherroepelijk veranderd land.
nieuwe matrassen naar de bovenste verdieping gesleept
beddespijlen afgestoft, ramen opengezet
zodat zoet kruid de vertrekken kan balsemen
naar buiten gekeken: ik ben zo trots op die heuvels
alsof ik ze zelf getekend heb
vogels zullen geïdentificeerd moeten worden
noemnamen krijgen, windrichtingen uitgezet
oud worden in een ander land
Maar ook in deze context kan de dichter zijn steeds nuancerende overbewustzijn niet verdringen. Lyrische landschappassages worden afgewisseld met nuchtere en soms ook dodelijk ironische beschrijvingen van townships. Zo identificeert hij zich tijdens een hellevaart in een buitenwijk met een blinde lootjesverkoper:
vandaag heb ik mijn baard afgeschoren, geschokt
bij het zien van het trieste gelaat, de schaamte
aan dag en kaak blootgesteld: zo leek ik toen ik vermomd
de hel wilde bezoeken: zo draagt iedereen
een spiegel in zich als de ondraaglijkheid van licht
om oerbeelden van zichzelf te bewaren, het ingekorte
hoofd, de lach, de hyena, vel, erfhel: ik word
te oud, kan het me niet meer veroorloven om regels weg te gooien:
koop een geluk! koop een geluk!
De genadeloze zelfspot in de voorlaatste regel vat grandioos het dilemma samen waarmee Breytenbach in zijn hele recente werk worstelt: ondanks alle problemen die hij ziet, móet hij na die jarenlange strijd en de uiteindelijke doorbraak loyaal zijn, móet hij net als de blinde lootjesverkoper mee roepen en hopen - ‘koop een geluk! koop een geluk!’ Het zijn deze flitsen die van deze bundel bijwijlen een belevenis maken en die ook aantonen hoe Breytenbach in al zijn ambivalentie en (in sommige essays) metaforische moeilijkdoenerij niet alleen een consistente houding aanneemt in de wereld, maar die ook op een even steekhoudende manier weet vorm te geven in een tamelijk indrukwekkend oeuvre.
Breyten Breytenbach, Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde. Gedichten (vert. A. van Dis)
meulenhoff / van gennep, amsterdam, 1995.
84 p. / f 34,90 / 698 fr. |
|
Breyten Breytenbach, Uit de eerste hand. Schilderijen, tekeningen en essays
frans hals museum / meulenhoff, haarlem / amsterdam, 1995.
80 p. / f 29,50 / 590 fr. |
|
Breyten Breytenbach, Denkend vuur. Essays (vert. M. Polman)
meulenhoff / van gennep, amsterdam, 1996.
238 p. / f 39,90 / 798 fr. |