| |
| |
| |
Gastdichter
Stefaan van den Bremt
Nachtmuziek over Ter Kameren
1
Zing een ode aan een wijder uitzicht.
Nee, geen ode. Kom tot nader inzicht
in de abdij, bijna onzichtbaar in het
dal van Ter Kameren. Vraag in dit dal
om inzage in het kamermuziekje van je
ziel, terwijl het verkeer om je heen
voortraast van nu naar nooit. En heb
geen haast, maar gun je nog dit kort
durende oponthoud en één maat rust.
Schraap een stem bij elkaar en zing
in deze toonzetting, zing de getijden
van licht en donker op de middellijn
van aarde en hemel; voor ze scheiden
breken we brood en schenken wijn.
| |
2
Mijn avondwandeling gaat door het dal
Het is een wandeling door de herinnering
een eind weegs met me mee.
en zich vasthoudt aan de wind.
Dit gedicht is een poging tot repliek op het door mij vertaalde gedicht ‘Nachtmuziek over San Ildefonso’ uit de gelijknamige bloemlezing van Octavio Paz (Meulenhoff, 1993). In dat gedicht komen deze regels voor: ‘De geschiedenis is de weg, / hij loopt nergens heen.’ Deze uitspraak wordt gevarieerd in deel 3 van mijn gedicht. In deel 5 zijn citaten verwerkt uit ‘Een kus in Ter Kameren’ van Jos de Haes. In deel 7 zit een kort citaat uit ‘Vom armen bb’ van Bertolt Brecht.
| |
| |
| |
3
Wat nu opnieuw onderweg is
naar de jaren des onderscheids
is reeds het kind dat op school leert
De geschiedenis is een weg,
en dat er wegen zijn die dood-
zinkt in een moeras van tijd.
een route over een zee van tijd.
streep achter het vliegtuig
Waarheid is kennis: de boom
die nog niet geschied is,
| |
4
Maar ook geschiedenis die reeds geschied is
van roosvingerige dageraad
Wij zouden alles nieuw maken
geschiedenis met een te kort geheugen.
| |
| |
| |
5
blijve de onvoltooide kus in
dek toe wat in het wit ten toon
ligt, het zuigt, het gist tussen
de regels van 't gedicht. En gis
niet meer naar wat verzwegen is.
Spalk het gebroken vers, verbind
met rijm, bezweer met nachtmuziek
de heilige pest der geschiedenis.
| |
6
Kom ik van deze wandeling
waar de abdij verdronken ligt
weer om te zetten in baar goud!
op een terrein dat nog niet is
die nog niet is geschreven.
Waar één God werd gevierd
maakt één gebod de dienst uit
waar de bedienaar van het Woord
en kruimels van versteende tafelen
| |
| |
| |
7
vrees, laag-bij-de-grondse
Eertijds vrees voor den vreemde
en nu vrees voor de vreemden.
op de eeuwigheid zit sleet.
en die zijn wij. Wij zijn,
een lichtzinnig geslacht.
in de eeuw van de eeuwen,
en voer je tijdgenoten kruimels
die eerst wat moeten weken.
| |
8
Van vlees en brood, van bloed en wijn,
van aarde en hemel voor ze scheiden,
van nacht bestaan - en niet meer zijn
de dag dat ik opsta bezijden
wat toen geweest zijn wij, ten tijde
van kermgenot en van juichpijn
in dit oneindig uitgedijde
nu waarin wij ik noch jij zijn.
Laat dit nu duren, deze ruis
die wil verijlen. Ik verander
al in een omweg een meander
van een rivier vol pijn en gruis.
Waar zich de kronkels in elkander
zullen gaan storten kom ik thuis.
|
|