Poëziekrant. Jaargang 20
(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
StatementYves T'sjoen
| |
[pagina 35]
| |
Enkele maanden vóór zijn overlijden in 1950 publiceerde de zesentwintigjarige Hans Lodeizen, bijna bij toeval en nagenoeg onopgemerkt, één enkele poëziebundel. Nadat Het woord en later ook Libertinage gedichten hadden geweigerd, publiceerde de charismatische uitgever Geert van Oorschot de bundel Het innerlijk behang (1950) in de reeks ‘De vrije bladen / Cahiers van Libertinage’. Die uitgave bevatte een handvol gedichten uit een ondertussen uit zijn voegen barstend maar volkomen onbekend poëtisch oeuvre. De uitreiking van de Jan Campertprijs voor zijn poëziedebuut in 1951 heeft de dichter niet meer beleefd. Lodeizens verslibristische poëzie, waarin beeldenreeksen op een associatieve manier worden aaneengeregen, sprak tot de verbeelding van de jonge dichters die begin jaren vijftig het mooie weer maakten in de Nederlandse poëzie. Hun accaparatie (‘de Jacques Perk van Vijftig’), met een focus op de vormvernieuwing, leverde Lodeizen postume aandacht en enige tijd zelfs officiële canonisering op. Relativerende reacties in de jaren zeventig van onder anderen Bernlef, Kopland en recenter Zuiderent (in Nederlandse literatuur, een geschiedenis) ontnamen hem stilaan weer dat precieuze aura. Volgens de flaptekst van de Verzamelde gedichten behoort Lodeizen echter nog steeds tot ‘één van de meest gelezen Nederlandse dichters’. In de jaren vijftig kon hij rekenen op enkele enthousiasmerende pleitbezorgers: Vinkenoog presenteerde dichtwerk van Lodeizen in de anthologiebundel Atonaal en de periodiek Blurb, Campert en vooral Andreus heten beïnvloed te zijn door de paradoxale en sterk symbolisch geladen taal. Ook Lodeizens aandacht voor het surrealisme - hij vertaalde onder meer Leda van Paul Eluard - en het voortdurend flirten met die breukvlakken, de overgangsgebieden tussen het eindige (de metafoor van de stad) en het oneindige (de droomwereld die gesymboliseerd is in onder meer de zee en de tuin), sprak tot de verbeelding van Hans Andreus. Lodeizen was niet de zanger van verheven en bevlogen romantische sentimenten. Integendeel zelfs: het onzeker en onvervulbaar verlangen zocht zich een weg in zijn poëzie. Rodenko meende dat die twijfel van de gebroken romantische ziel, resulteerde in wat de theoreticus van Vijftig omschreef als de grondslag van ‘zeer overtuigende en levensvatbare poëzie’. Dit epitheton kan de schaduw van vele jaren niet altijd meer dragen. Onder invloed van de opmerkelijke belangstelling van de jongste experimentele dichtersgroep achtte men de tijd rijp voor een vollediger uitgave van Lodeizens literaire werk. In 1952 verscheen een eerste bundel, Het innerlijk behang en andere gedichten. Pas in 1969 bezorgde uitgeverij G.A. van Oorschot een aanvulling bij die publikatie, Nagelaten werk. Blijkens de uitvoerige tekstverantwoording in de Verzamelde gedichten is er van alles fout gegaan met beide goed bedoelde maar tekstcorrupte verzamelbundels. Het beeld van Lodeizens dichterschap is de voorbije vier decennia gegenereerd en in het bijzonder gereduceerd en verdraaid door het beperkte blikveld van de dilettantische tekstbezorgers van dienst. De vroegste verzameling is geredigeerd door Jacques Bloem, Jan Greshoff en uiteindelijk definitief vastgelegd door Adriaan Morriën. De editeurs van de Verzamelde gedichten wijzen op talrijke tekstcorrupties, doublures, zetfouten, en fout gekozen basisteksten: soms koos men voor een vroegere werkfase van een later voltooid gedicht en ‘vergat’ men de laatste geautoriseerde tekstversie op te nemen. Hier en daar werden zelfs strofen als volwaardige gedichten gepresenteerd. Dat de regels van het fatsoenlijk editeren met de voeten waren getreden, besefte ook de uitgever die in 1954 een herziene tweede druk op de markt bracht. Het bleek slechts een pleister op een houten been. De teksten van Lodeizen gingen immers tot tweemaal toe door een filter met muizegaatjes. Lodeizen Senior, als erfgenaam van de overleden dichter, bood de redacteuren maar een deel van het overgeleverde materiaal aan - homo-erotische poëzie werd ‘niet onmogelijk’ geweerd. Greshoff, Bloem en later Morriën selecteerden op grond van eigen poëticale inzichten en namen uitsluitend de in hun ogen ‘waardevolle’ teksten op. Wie vermoedde dat de tekstediteurs eind jaren zestig beter werk leverden door de bekende Lodeizen-gedichten aan te vullen met Nagelaten werk kwam alweer bedrogen uit. De bundel omvatte beslist niet alle werk uit de nalatenschap. Greshoff, die tot het inzicht was gekomen dat het editiewerk hem eigenlijk niet lag, adviseerde deal even weinig tekstkritisch onderlegde Geert van Oorschot | |
[pagina 36]
| |
de medewerking van Pierre H. Dubois en Peter Berger, die er helaas net als hun voorgangers een al even inconsequente als subjectieve stelregel op nahielden. Wat zij ‘toch nog zeer mooi’ vonden kwam in aanmerking voor publikatie. De studie van de ‘veelgelezen’ poëzie van een ‘belangrijk’ dichter moest het jarenlang stellen met een door gemakzuchtige derden vastgelegde selectie teksten uit het dichterlijk oeuvre, en dan nog in verschillende stadia van ontwikkeling. De ‘laatste geautoriseerde’ versie? Nooit van gehoord. Daar is dus nu komaf mee gemaakt. Uit de drie bewaard gebleven koffers met handschriftelijk materiaal (gedichten, creatief proza en dagboeknotities, brieven), die voor het eerst door de erfgenamen ter beschikking zijn gesteld, haalden de tekstbezorgers van de Verzamelde gedichten (de wetenschappers Redbad Fokkema, Wiljan van den Akker en Mirjam van Hengel) heel wat ongepubliceerde poëzie die een ander licht werpt op een literair-historisch interessant oeuvre. Naar het voorbeeld van de kritische leesuitgaven met poëzie van Leopold, Bloem, Nijhoff (in de reeks ‘Nederlandse klassieken’), Faverey en Van Geel stapten de samenstellers af van de ‘oriënterende’ inleidingen, de badinerende ‘woorden vooraf’ die zoveel leesplezier hebben vergald, en zij opteerden voor een kritische verantwoording, inclusief bronvermelding, datering van de tekstgenese, varianten en correcties. Volgens de thans vigerende editie-principes constitueerde het vermelde trio een definitieve uitgave van het volledige werk van Lodeizen. De soms eigenaardige spelling (hij spelde met een balorige consequentie princes!) en interpunctie zijn vanzelfsprekend behouden, want kenmerkend voor Lodeizens schrijfstijl. Het editoriaal werk leverde aardige resultaten op: composietteksten werden gecorrigeerd, strofen die altijd als afzonderlijke gedichten zijn gelezen konden weer samengevoegd worden, onuitgegeven werk zag voor het eerst het daglicht, en de dagboeknotities die als poëzie werden gepresenteerd, zijn gerestaureerd in hun oorspronkelijke hoedanigheid. Alle ingrepen en correcties van vroegere drukken (aangegeven met behulp van het geijkte diacritisch tekensysteem, volgens sommigen niet meer dan ‘magische toverformules’) zijn ten slotte geargumenteerd en opgenomen in de ‘Aantekeningen’. Het dichterschap van Hans Lodeizen en - belangrijker - de poëticale ontwikkeling van een door de atonalen gerecupereerd overgangsfiguur tussen traditie en avant-garde, kan eindelijk in zijn globaliteit en met behulp van alle relevante en niet geïnterpreteerde gegevens worden overzien. De gedichten zijn dan ook chronologisch gerangschikt volgens ontstaansdatum, zodat de oorspronkelijke bundelcompositie van Het innerlijk behang is doorbroken. Met behulp van de aantekeningen per gedicht kan die zonder probleem worden hersteld. Niet de editeurs horen selectiecriteria te hanteren en waardeoordelen uit te spreken, zij zorgen voor het noodzakelijke veldwerk dat exegeten en interpreten moet toelaten met een kritische en wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het volledig literair werk aan de slag te gaan. Werkelijk interessante, vernieuwende dichters maken aanspraak op een dergelijke editoriale aanpak, ook al omschreven ze ‘ieder woord (als) een lijkkleed’. De woordvarianten, die sommige autodidacten rustig onheus en irrelevant mogen vinden, zetten aan tot ‘interactief lezen’: lezen met geautoriseerde maar eertijds verworpen varianten. Dit is ‘veranderend lezen’ in retro-stijl. En binnenkort kan het ook op cd-rom. |
|