Kinderpoezie
Spiering, Kruit & Billiet
Ogen om te horen
Jan van Coillie
Daniel Billiet [foto: archief Bakermat]
Met de nieuwe dichtbundels van Kees Spiering, Johanna Kruit en Daniel Billiet bevestigt Bakermat zijn naam als belangrijkste Nederlandstalige uitgever van jeugdpoëzie van het ogenblik. Het lijkt de omgekeerde wereld wel: belangrijke Nederlandse jeugddichters geven uit bij een Vlaamse uitgever. Overigens verdient de poëziereeks in kwestie niets dan lof. Als overgang tussen kinderpoëzie en poëzie voor volwassenen heeft ze een niet te onderschatten waarde.
HET NIEUWE WERK van Kees Spiering ligt helemaal in de lijn van zijn vorige bundel, Jachtveld, die al een sterke indruk naliet. Zoals de titel Thuis, in een vreemde tuin al aangeeft blijven zijn hoofdthema's gezin en natuur. De gedichten van Spiering gaan eigenlijk over heel gewone, herkenbare gezinssituaties (een onhandige vader, een zieke moeder, schuldgevoelens wanneer je je broer liet aftroeven zonder in te grijpen, het schaatsdebuut van je kleine zus, verliefdheid en verlies, de verscheurdheid wanneer je ouders scheiden) of simpele natuurgegevens (de plons van een steen in het water, de vlucht van de vogels in de herfst, de afstand tot de sterren, bomen als vrienden en allerlei huisdieren).
De dichter maakt gewone onderwerpen bijzonder. Door zijn taalkracht maakt hij dat de lezer zich thuis gaat voelen in gedichten die tegelijk vertrouwd en bevreemdend zijn. Daartoe hanteert hij in de eerste plaats beeldspraak. Met beelden probeert hij de onvoorstelbare afstand tot de sterren te vatten, ‘alsof een brief van Robin Hood vandaag pas wordt bezorgd’. Ook gevoelens worden tastbaar door beelden. Oma's wang voelt dun en slap, ‘als kuste je een theedoek aan de lijn’. En ook al gaat de geliefde weg, dan nog zou ze er zijn geweest ‘even vanzelfsprekend als vaders’.
Niet alleen de beelden verrassen, soms ook ongewone, onverwachte combinaties. Zo treft de dichter haarscherp de gevoelens na een scheiding: ‘Eerst kon ze iet slapen | door ruzie. Nu is het | voor slapen te stil.’ Het slotgedicht over de dood is in zijn eenvoud heel intiem. Dit is de derde strofe:
Dat het wennen zal. Dat ze
Spiering ‘schildert’ als het ware taferelen: kleuren spelen een bijzondere rol, ook de ‘klankkleur’ is van belang. Binnenrijmen, klinkerrijmen en alliteraties geven de gedichten een hechte vorm.
Ook Johanna Kruit beweegt zich in het spoor van haar vorige bundel. Geheimen en de zee bij haar woonplaats zijn de belangrijkste ingrediënten van haar gedichten. De poëzie van Johanna Kruit is - zoals de titel van deze bundel verraadt - als de wind om het huis: soms giert het door de kieren, soms beukt het tegen de ramen, maar meestal wervelt het om het huis, speels en zingend. Zoals wind om het huis is zelfs opvallend zangerig: Kruit zingt het lied van de zee en de wind, een ritmisch en bezwerend lied vol geheimen en dromen dat de lezer meesleept langs herhalingen, parallellismen, alliteraties en rijmen:
Je ligt in bed en luistert
Je ligt in bed en luistert
terwijl wolken verschuiven
Soms wordt de zinsbouw verstoord, wat het meeslepende ritme versterkt: ‘Diep in de bossen de vliegenzwam. | Vanachter de bomen een meisje kwam.’ Soms doen de herhalingen denken aan een litanie, zoals in ‘Meisje aan zee’.
Kruits zangerigheid bengt het gevaar voor gladheid met zich mee, waardoor de lezer in de tweede helft van de bundel wel eens uitglijdt over de regels. De gedichten lijken dan op albumversjes met vrome wensen en clichés over zon, zee en liefde. Zo botst in ‘Slaapliedje’ de zangerige toon met het zware onderwerp, elders is de toon te opzettelijk of te gemakkelijk. Slechts in ‘Ruzie voorbij’ en ‘Winter-avond’ slaagt Kruit erin voldoende open te laten voor de lezer.
De sterkste bundel van de drie is Wat de ogen niet horen van Daniel Billiet. Dit is één van de opmerkelijkste bundels van het jaar, de produktie voor volwassenen meegerekend. Zoals vaker brengt Billiet geëngageerd werk zonder te beleren, waardoor zijn ‘boodschap’ veel sterker overkomt dan bijvoorbeeld die van Theo Olthuis in Het geluid van vrede. Billiet laat de harde realiteit voor zichzelf spreken, maar zijn bijzondere poëtische verwoording doet ze ons scherper zien. De bundel bevat drie afdelingen, twee gedichten met dezelfde titel (‘Zonder tanden’) staan helemaal voorin en helemaal achterin en maken de cirkel van de bundel rond.
De titel van de eerste afdeling baadt in het cynisme dat in veel gedichten van Billiet te vinden is: ‘Sterven moet een ongelooflijk groot avontuur zijn.’ Het contrast met de gedichten die volgen en de