Poëziekrant. Jaargang 19
(1995)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Gisterennacht nadat ik wegging
gisterennacht op de hoogvlakte van Yunnan
vertoefde ik in het gezelschap van een menigte bomen
we waren allerminst aan elkaar gewaagd
ik ben een plant vastgehecht aan het wereldoppervlak
ooit zal een windstoot me
misschien wel met zich meevoeren
zij echter zijn de naaste verwanten van moeder aarde
zij zijn de handen van moeder aarde
het was een prachtige nacht
maar we hadden geen tijd om daar lang stil bij te staan
we keken hoe een na een druifjes van goud
zich losmaakten van de zwarte bladeren
en de mand van de vallei induikelden
dicht tegen elkaar aangeleund
observeerden we de wereld
gelijkgestemd
het was reeds diep in de nacht toen ik de bomen verliet
naar huis terugkeerde om te slapen
zelden sliep ik zo goed
toen de dag aanbrak moest ik vaststellen dat
de hoogvlakte tot brij was getrapt
de bomen leken op een zwerm in elkaar geslagen struisvogels
ontdaan van vele van hun veren
boomtakken waren gewond of verminkt
gisterennacht nadat ik wegging
hebben ze zeker wat meegemaakt
of ze moordenaars zijn
of slachtoffers van mishandeling
zal ik nooit te weten komen
(1990, vertaling Jan De Meyer) | |
Die literatuurcritici beschouwen u als een sleutelfiguur in de poëtische avant-garde van de zogenaamde Post-hermetici of de ‘Derde Generatie’. Wat betekent een dergelijk label voor u? Ik behoor tot geen enkele stroming. Ik ben gewoon mezelf. Dat kan je aan mijn gedichten zien. Stromingen als de Hermetici of de Post-hermetici zijn ontstaan in de grote Chinese cultuurcentra: Beijing en Chengdu. Ik woon echter in een grensgebied, ver van de cultuurcentra. Ik heb wel contacten met bepaalde Hermetici of Posthermetici, maar zonder onze visies over poëzie uit te wisselen. Het uitdelen van labels vind ik geforceerd. Mijn vroege gedichten gaan over de wilde natuur en de levens van de inwoners van mijn geboortestreek, een regio waar naast Han-Chinezen ook tal van etnische minderheden leven: Jingpo, Dai, Naxi, enz. De gevarieerdheid van die culturen, ver weg van het binnenland waar enkel Han-Chinezen leven, heeft mijn kijk op de wereld en op de literatuur grondig bepaald. Alleen al dit aspect van mijn schrijven zal je bij de zogenaamde Post-hermetici vergeefs zoeken. Hoe kijkt u tegen de klassieke Chinese poëtische traditie aan? Ik hou er enorm veel van. Het meest hou ik van het Boek der Oden, uit het eerste millennium vóór jullie jaartelling, vooral dan van die gedichten waarin het leven op het platteland wordt beschreven. Naast dichters als Wang Wei, Li Bai en Du Fu uit de Tang-dynastie hou ik ook van ci-poëzie uit de Song-dynastie, gedichten dus die werden geschreven op bestaande melodieën. Voor mij kan een dichter zich nooit volledig losmaken van de poëtische traditie van zijn land, hij staat er altijd nog met één been in. Maar nabootsen mag hij ook niet. Het is in het verwerkingsproces van de poëtische traditie dat de sterkste hedendaagse poëzie ontstaat. Sommige literatuurcritici vinden dat de ontwikkeling ingezet door de Post-hermetici stagneert. Poëzie is een zaak van individuele dichters. Het is zinloos gewag te maken van een collectieve stagnatie, omdat alle individuele dichters toch doorgaan met evolueren. Je hoort wel eens verzuchten dat de gouden tijd van de poëzie voorbij is. Maar daarmee ga ik niet akkoord. Het hele leven van een dichter, van zijn jonge jaren tot zijn ouderdom, is zijn gouden tijd. Doodgewoon omdat het het enige leven is dat die dichter heeft. Op een gouden tijd buiten het eigen leven wachten is tijdverspilling. Een dichter stoort zich niet aan de omstandigheden van de tijd om poëzie te schrijven. Hoe staat u tegenover de Chinese schrijvers die China hebben verlaten na het Tiananmen-incident van 1989? Is er, zoals bijvoorbeeld de vertaler Howard Goldblatt beweert, een radicale breuk merkbaar tussen de literatuur van voor 1989 en die van erna? Ik vind het fout om de poëzie aan de politiek te koppelen. Er is echt wel een limiet aan de invloed op een dichter van veranderingen of omwentelingen in zijn land. Na Tiananmen heb ik brieven gekregen van verschillende dichters die me meedeelden dat ze nooit meer zouden schrijven. Een dergelijke houding begrijp ik niet. Ikzelf heb in 1989 heel wat goede poëzie geschreven. Wat er ook in de wereld rondom mij gebeurt, ik blijf in de eerste plaats een dichter. Wat helemaal niet wil zeggen dat ik een ivoren torenmentaliteit aankleef, allerminst. Als burger, als gewone man in de straat, ben ik natuurlijk begaan met wat er gebeurt, en geef ik lucht aan mijn eigen opinie, maar als dichter kan ik me toch niet laten domineren door elke politieke koerswijziging in China. Sinds 1989 hebben heel wat dichters China verlaten, maar ik kan hen niet volgen. Kijk, in de Chinese geschiedenis zijn er heel wat grote dichters geweest, en velen van hen hebben geleefd in perioden van extreme brutaliteit en wreedheid. En toch gingen zij door met schrijven. Wat er ook gebeurde, die mensen hebben er steeds voor gezorgd het contact met hun moedertaal niet te verliezen. Als een dichter toelaat dat iets hem van zijn moedertaal scheidt, hoe kan hij dan nog schrijven? Ik heb als dichter het onmiddellijke contact met China, zijn bewoners en zijn taal nodig. Mijn poëzie vaart daar wel bij. Weet je, voor sommige schrijvers is Tiananmen gewoon een uitvlucht geweest om China uit te raken. Dat vind ik ergerlijk. Hoe slecht het politiek ook mag gaan, het mag voor een dichter nooit een excuus zijn om op de loop te gaan. En nog iets: vaak zijn het precies die ballingen, die hun banden met China hebben verbroken, die zich in het Westen opwerpen als een autoriteit, als een zegsman voor wat er in China op literair gebied gebeurt. En het buitenland accepteert hen ook nagenoeg automatisch als dusdanig. Dat stemt tot nadenken, niet? |
|