Poëziekrant. Jaargang 19
(1995)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
BuitenlandCésar vallejo
| |
[pagina 25]
| |
en revolutionaire zaak. In Parijs werkte hij met José Bergamín, Max Aub, Rafael Alberti en Pablo Neruda aan de organisatie van het Tweede Schrijverscongres ter Verdediging van de Cultuur in 1937. Hij bracht een bezoek aan het front en schreef een bundel die door de republikeinse soldaten op handgemaakt papier zou worden gedrukt: Spanje, laat deze kelk aan mij voorbijgaan (1939). In deze bundel probeerde Vallejo zijn twijfels over de mogelijkheid via de taal te communiceren, opzij te schuiven in functie van een morele doelstelling: het ondersteunen van de republikeinse zaak, het bijstaan van de geboorte van een nieuwe mens uit de slachtoffers voor de revolutie. De bundel bevat vrij lange gedichten in een parlando-stijl, die uiteraard de lezer voor veel minder problemen stelt dan het hermetisme van Verdriecht. Toch is de grondtoon voor honderd procent die van Vallejo en is deze strijdpoëzie uitermate genuanceerd: deze verzen zijn bijvoorbeeld onmogelijk te verwarren met de gedichten die Pablo Neruda in 1936 publiceerde in Spanje in het hart (ook al vertaald door Bart Vonck in 1986). In 1938 overleed Vallejo in een Parijs ziekenhuis. César Vallejo behoort met Pablo Neruda, Octavio Paz en Jorge Luis Borges tot de grootste Spaansamerikaanse dichters van deze eeuw. Toch is het werk van de laatste drie al sinds twintig jaar veel ruimer in het Nederlands beschikbaar. Vallejo is vermoedelijk de meest ‘onvertaalbare’ van de vier en dat is op zich al een verklaring. En verder biedt zijn werk noch exotische vergezichten die vermoeide Europeanen van ongerepte landschappen kunnen doen dromen, noch veelgelaagde verwijzingen naar de canon van vijfentwintig eeuwen Westerse cultuur. En het politieke engagement in Vallejo's poëzie, waarmee onder anderen Neruda in de jaren zestig en zeventig internationaal heeft gescoord, verhoogt de leesbaar heidsgraad slechts in de vijftien gedichten van Spanje, laat deze kelk aan mij voorbij gaan. Het schamele universum van Vallejo stinkt naar ongewassen, ziekelijke proleten en tocht langs de kieren in gebarsten ramen. Het geneert. De eerste kritische uitgave van Vallejo's poëzie verscheen pas in 1988, vijftig jaar na de dood van de dichter. Dat was
César Vallejo [foto: J.D. Córdoba]
allesbehalve een overbodige luxe, vooral voor de honderd nagelaten gedichten die door Vallejo's weduwe lichtjes ‘geretoucheerd’ waren om het beeld van haar man en zijn verhouding met haar wat bij te stellen. Bart Vonck heeft zich volledig gebaseerd op de kritische uitgave van Américo Ferrari. De vertaler vertrekt vanuit een duidelijke optie: hij wil Vallejo in al zijn raadselachtigheid aan de Nederlandstalige lezer presenteren. Hij kiest openlijk voor de letterlijkheid, waardoor de gedichten soms nog net iets bevreemdender worden dan ze in het Spaans al waren. Voncks vertalingen komen eigenlijk het best tot hun recht als men ze naast het Spaanse origineel leest. Uit de inleiding blijkt dat zijn ideaal inderdaad een tweetalige publikatie is, omdat zelfs de lezer die geen Spaans machtig is, de confrontatie met de tekstmaterie moet aangaan. De vertaler wou ook het liefst de vertaling van het hele oeuvre in één boek onderbrengen, met een volledige analyse, een uitgebreid notenapparaat én de Spaanse tekst. In afwachting daarvan bevat deze bloemlezing alvast honderddrieëndertig gedichten, een goeie helft van Vallejo's werk. De meeste van deze gedichten, waaronder het integrale Verdriecht, zijn nu voor het eerst in het Nederlands beschikbaar. Bart Vonck gaat het Nederlands te lijf zoals Vallejo het Spaans: met loodgieters- en schrijnwerkersgereedschap en af en toe met de botte bijl. Hij stelt de rek- en wendbaarheid van zijn taal behoorlijk op de proef. In navolging van Vallejo zoekt Vonck ook naar neologismen, met verrassende en soms zeer geslaagde resultaten. Het mooiste voorbeeld is de vertaling van Trilce, een samen voeging van ‘tres’ (‘drie’), ‘triste’ (‘verdrietig’) en ‘dulce’ (‘zacht’): Verdriecht. Maar de woordelijkheid heeft ook een prijs: zo verdwijnt bij een letterlijke vertaling van spreektaaluitdrukkingen wel eens de spontaneïteit en zo ook het contrast met de andere gebruikte taalniveaus. Als er in gedicht XXII van Verdriecht bijvoorbeeld ge woon staat ‘Si pues siempre salimos al encuentro’ (‘Als we dan altijd tegemoet gaan’) dan moet er geenszins geopteerd worden voor ‘Als we dan altijd vertrekken naar de ontmoeting’, wat de letterlijke vertaling is van de onderdelen van de uitdrukking en niet van de uitdrukking op zich. Soms gaat de vertaler zonder meer te ver in zijn zucht naar letterlijkheid. Het prozagedicht ‘Hallazgo de la vida’ (‘Het vinden van het leven’) richt zich expliciet tot een imaginair publiek: het begint met ‘Mijne heren’ en heeft de vorm van een pseudotoespraak. De zin ‘Si acabo de nacer’ tussen twee uitroepen kan in het Nederlands dan ook niets anders betekenen dan de tegenwerping ‘Ik ben immers nog maar net geboren’. De syntactische, maar niet pragmatisch letterlijke vertaling van Vonck luidt ‘Als ik nog maar net geboren ben’. Van dat soort vertaalkeuzes kan de lezer zich uiteraard slechts rekenschap geven als hij de Spaanse tekst naast de Nederlandse leest. Men kan stellen dat de vertaler door zijn consequent volgehouden optie de verantwoordelijkheid voor het lezen van de gedichten totaal bij de lezer legt en hem slechts het materiaal daartoe wil aanreiken. De vertaler heeft niet de pretentie zelf poëzie te schrijven aan de hand van de teksten van Vallejo en daar kunnen we hem alleen maar dankbaar voor zijn. Met deze vertaling hebben de uitgever en de vertaler alvast het Nederlandstalige poëzielandschap gevoelig verruimd. |
|