| |
| |
| |
Gastdichter
Ivo van Strijtem
toen ik klein was
kwam met kam, schaar en tondeuse
zijn zoontje viel in een punt
van het hek vóór de kerk.
scheer je weg, dood, handige
oude mensen, dat ging nog,
maar Jos met zijn brommer
die onder een deken vandaan kwam
op de tramlijn van Brussel naar huis.
wij moesten er allemaal langs.
| |
| |
koud
in de herfst van zijn eeuwen.
| |
trein
ik spoorde langs de achtertuinen
het vergeelde deel op van geluk.
betonnen paal en pad, de regen,
roos van roest en rode kolen
in de donkere doorweekte grond.
een duiventil herinnerde aan
duiven, onbedreven zonden in
een houten hok. steeds nog
snijden hel verlicht, gemiste
| |
| |
| |
| |
sneeuw
het sneeuwt trage, lieftallige berichten
(dat je komt, stapvoets, wit en wollig,
sneeuw maakt plaats, geeft rust, neemt tijd.
vrouwen sneeuwen, zij glinsteren graag
en kleden de aarde aan en uit.
| |
poses
1. (naakt)
of niet. gewoon de kleren
tot morgen dan, tot ziens.
of mooier wordt daardoor,
ik zie het in zijn kader.
2. (in een gele jurk)
zij stond daar niet zomaar maar statig
en dat statige stond goed.
de hemel blauw, zij zwart en slank
en overmatig mooi bruinogig
in een gele jurk, met pak en zak
en met een grote, gele hoed
bij een bushalte in Cincinnati
op de weg naar Louisville.
3. (de ogen van Chelsy)
zij liegen maar wat, de muffe
beelden ontoelaatbaar dicht.
wat lijken zij erg hetzelfde
hoe anders de ogen van Chelsy,
vensters waaien zingend open,
een verblindend vergezicht.
| |
dood
dat jij mij had vermoord,
letterlijk een kogel door mijn hoofd,
liever stierf ik naar het woord
dat zin moest geven. maar
jij had er geen oor naar,
wel een neus voor einde en begin
waardoor jij toch, zo trefzeker
- dood, schoot het door mijn hoofd.
|
|