Recensie
Benno Barnard
Een alfabet uit wolken
Hanneke KlinkertGa naar eindnoot+
Vorig jaar werd Benno Barnard voor zijn essayistische roman Het gat in de wereld bekroond met de Busken Huetprijs. In dat werk laat hij ons door de ogen van een naoorlogse man zien waar de twintigste eeuw voor hem en voor anderen op uitgelopen is. In de bundel Tijdgenoten is een soortgelijke persoon aan het woord, die eveneens zijn plaats in deze eeuw probeert te bepalen. Dat roept bij Hanneke Klinkert de vraag op waarin Barnard nu eigenlijk excelleert: in zijn romans of in zijn gedichten?
IN Het gat in de wereld (1993) tracht Barnards hoofdpersonage inzicht te krijgen in de laatste decennia van de twintigste eeuw alsook een klare kijk op zijn plaats daarin. Daartoe maakt hij zich Barnards persoonlijke voorgeschiedenis eigen en probeert hij diens relatie tot zijn vader (de dichter Guillaume van der Graft) en zijn Amerikaanse geliefde te bepalen.
In Tijdgenoten tracht een vergelijkbare persoon eveneens zijn plaats in deze eeuw af te bakenen. Naast deze thematische overeenkomst zijn er tussen de essayistische roman en de poëziebundel echter opvallende verschillen aan te wijzen, die alles te maken lijken te hebben met het genre waarvan Barnard zich bedient: de poëzie.
Barnard begon zijn literaire carrière in de jaren tachtig als dichter. Redelijk kort na elkaar verschenen drie dichtbundels: Een engel van Rossetti (1981), Klein Rozendaal (1982) en Het meer in mij (1986). Uit die bundels komt het beeld naar voren van een cerebrale romanticus die heen
Benno Barnard [foto: Frank Toussaint]
en weer pendelt tussen droom en werkelijkheid, vroeger en nu, hier en ginds, natuur en cultuur.
De bundels bevatten doorgaans korte, gecomprimeerde teksten, met een subtiel klank- en woordspel en gegoten in een perfecte, regelmatige vorm. Ze beantwoorden aan de eisen die Barnard toen aan poëzie stelde. Die eisen formuleerde hij onder meer in de essaybundel Tijdverdrijf voor enkele fijne luiden (1987).
Acht jaar en twee romans later schrijft Barnard een ander soort poëzie. Zijn verblijf in Amerika, waar hij sterk de invloed onderging van de oudere Engelstalige poëzie (met name die van T.S. Eliot), is daar kennelijk niet vreemd aan.
Tijdgenoten bevat lange, samenhangende, epische en sterk anekdotische gedichten, waarin de tijd van een eeuw is samengebald tot het moment waarop de gedichten zijn geschreven. Barnard neemt ons mee naar een andere tijd, zodat wij - als toeristen - kunnen horen, zien, ruiken en zelfs voelen, wat er zonder onze in-breng de laatste honderd jaar is gebeurd. Die gebeurtenissen maakt hij tot onze persoonlijke voorgeschiedenis.
In tegenstelling tot zijn laatste roman is er in Tijdgenoten geen spoor van pedanterie of dominant gedrag. De aantekening aan het slot van de bundel niet te na gesproken, waarin Barnard citaten van anderen verantwoordt en nogal uitdrukkelijk meldt de meeste regels zelf te hebben bedacht. Hij laat de mensen van weleer zelf aan het woord en geeft ze alle ruimte om hun verhaal in geuren en kleuren te doen. De bundel ontleent zijn titel aan de eerste reeks, die eveneens ‘Tijdgenoten’ heet. Het eerste gedicht van die reeks ‘De blauwe postbode’ begint als volgt:
Hoeveel zomers zijn er zonder mij verstreken?
Mijn naam is Roulin Joseph, en wie dit leest
moet weten dat ik in leven brievenbesteller,
godloochenaar en absintdrinker ben geweest:
een schilderachtig man. We schrijven '88
(het is stof, bedenk ik, tot filosoferen
dat we dit doen met een weglatingsteken).
In dit fragment liggen twee aspecten van de onderliggende thematiek van de bundel vervat. Over welke tijd gaat het hier eigenlijk: 1888 of honderd jaar later? En bij wie ligt het perspectief: bij het genoemde personage, de schrijver of de lezer? Op deze manier weet Barnard lezer en schrijver in te bedden in een vroegere, persoonlijke geschiedenis, die daardoor de - ook weer persoonlijke - geschiedenis wordt van eigentijdse mensen.
Het procédé werkt: de gedichten van Barnard zijn veel concreter dan die van Eliot, door wiens thematiek en vormgeving hij danig is beïnvloed. Bij Barnard wordt daardoor het gedicht, op het anekdotische niveau, veel aangrijpender:
O, ik kan als dat kon het goed af laten lopen.
Een woord doet de winkeldeur open. Het
dat mijn grootvader in een nooit geraakt
glimlachend opstaat. (...)