Recensie
Luuk Gruwez
De liefde maakt het leven goed
Remco EkkersGa naar eindnoot+
‘Het troostconcours’, een gedicht uit Vuile manieren, de jongste bundel van Luuk Gruwez, is kenmerkend voor de dichter. Zijn gedichten zijn redevoerinkjes die het leed moeten lenigen. Gruwez vertelt in zijn poëzie merkwaardige, maar vooral treurige verhalen. Die hebben tot doel het publiek te vermaken, te ontroeren, te troosten, kortom, tot een catharsis te brengen.
IN HET GEDICHT ‘Het troostconcours’ vertelt Gruwez over het vlees, de weg van het vlees, de glorie en de treurnis. Uit alles blijkt hoezeer hij gehecht is aan het lichaam, aan het leven. Hij maakt, zoals Hamlet, grappen met de schedel van de nar. Daar komt het lijk van Ophelia. Het is zo naakt, zo waar, zo weinig sentimenteel. Het is gruwelijk, en dat maakt het tot poëzie.
De dichter hoeft niet ver te gaan om de treurnis te vinden. Zij kleeft aan zijn huid, openbaart zich in zijn onmiddellijke omgeving, en wat hij ziet is gruwelijk genoeg. Bij Gruwez dus geen gedichten over Bosnië of over de existentiële eenzaamheid.
Gruwez zegt geen poëtisch programma te hebben. De tijd van de canons en poëtica's is voorbij. We leven in een disparate tijd. De dingen passen niet meer bij elkaar. De dichter wil het hebben over concrete, nabije zaken. Hij wil een ‘mensendichter’ zijn. Het is Gruwez dus niet te doen om poëtische waarheden, maar om
Luuk Gruwez [foto: Alice Paesmans]
menselijke waarachtigheid. Toch moet en wil hij dat uitdrukken in woorden en met de poëtische middelen die de taal biedt: ritme, klank, beeldspraak, stijlfiguren...
Gruwez' gedichten zijn bezweringsformules tegen beter weten in. Het meest navrant komt dit voor mij tot uiting in het gedicht ‘Sur un banc bleu’ - een beschrijving van een schilderij van Jean Rustin. Twee oude mannen op een kale, rechte bank met dunne poten. De ene naakt, de andere gekleed. Ze kijken de toeschouwer recht aan met holle ogen. De naakte man heeft zijn handen bij zijn geslacht. Het gedicht alludeert op de titel van de bundel. ‘Vuile manieren doen’ verwijst naar masturbatie.
Vuile manieren bestaat uit drie afdelingen: ‘Levenslang’, ‘Lof der zotheid’ en ‘De laatste lucht’. Levenslang word je achtervolgd door je opvoeding. Ook je geboortestad raak je nooit meer kwijt, ook al haat je ze. De dichter bidt om bommen, maar gaat dan na wie er allemaal gespaard moet worden. En dat blijkt uiteindelijk alle vlees. De mens is mooi van lelijkheid, en de dichters zijn er om dat alles te bezingen.
Maar blijkens de tweede afdeling is het leven ook een zotte boel. De dichter zingt de lof van de toiletjuffrouw, van ‘Monnikenheide’ dat een pars pro toto voor de wereld is, van de gekken en de zieken die het slachtoffer zijn van de ‘vuile manieren’ van het leven.
In de slotafdeling ‘De laatste lucht’ gaat de dichter in op de dreigende dood van zijn vrouw, zijn enige geliefde. De kanker wordt speels maar gruwelijk beschreven. En de dichter rekent in taal af met dit prachtige, krankzinnige leven. Wat moet hij anders? Hij gaat zelfs zo ver dat hij de geliefde in het gedicht laat sterven en daarbij een literair grapje maakt.
Een grapje dat mag, om kwart voor drie, om met Kouwenaar te spreken, ‘of bijna toch’. De wereld moet toch stilstaan bij zulk sterven. Het vlees mag zwak zijn, lelijk, belachelijk, treurig, om je te bescheuren van het lachen, maar het lijfsverlangen maakt de liefde goed.