Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
RecensieWillem Jan Otten
| |
[pagina 26]
| |
de stilste wil waarin hetzelfde
uit hetzelfde welt en alles bolt
tot vlak erna of vlak ervoor,
de vrije tel vrijwel vrijwel
De Dante van de spatten. Wie is dat? Wat vertegenwoordigt hij? Het klinkt angstig. Dante beschreef de hel. Het lijkt hier te gaan om een nooit beschreven geraffineerde straf. Hoe opgesloten is de ziel in zijn eigen stolp! Aan het slot van het gedicht hoor je de druppels vallen, maar er is meer: drie regels boven ‘vrijwel’ staat ‘wil’. Hoe zit het met de vrije wil? De bundel dankt zijn naam aan Ottens bekende Penelope-gedichten. Penelope is het mythische archetype van de vrouw die haar minnaar verwacht. Zij is ook het embleem van de dichter, die verliefd wordt op het poëtische beeld dat hem overvalt en dat hij in woorden wil vangen - of misschien ook niet, want gevangen in het web van het gedicht is de oorspronkelijke glans verdwenen. De dichter is verliefd op het beeld dat nog niet gevangen is. Maar hij moet het wel vangen om het vast te houden. Het titelgedicht, ‘De intiemste zichtlijn’, is geschreven vanuit het perspectief van Penelope. Odysseus, de geliefde, is de onbekende. Onze geliefde is altijd de onbekende, omdat hij of zij door ons ‘laaiende kijken’ op een toneel wordt geplaatst. Juist omdat we de geliefde niet kennen, is hij | zij zo fascinerend. Otten werkt die paradox in allerlei gedichten uit. Wij zijn onze eigen dubbelganger als we kijken naar onze geliefde. Wie is die vreemde die kijkt naar de geliefde? Wie is de man die zich met haar verenigt? En dus ook: wie is de dichter in de man die schrijft? In het poëticale gedicht ‘Ik zoek het hier’ dat in 1980 voor het eerst werd gepubliceerd, zegt de dichter: ‘Zo schuift mijn denken | denken van zich af, (...) || Dus sta ik stil en maak | me klein, vuist met niets | dan wat hij balt erin.’ |
|