Kinder- en jeugdpoezie
Geert de Kockere
Dag lachemaan
Jan van CoillieGa naar eindnoot+
In zijn nieuwe bundel, Dag lachemaan, brengt Geert de Kockere vooral schetsjes van en momentopnames uit het kleuterleven, gezien door de ogen van een kleuter-ik. De speelse, ritmische en beweeglijke gedichtjes zijn bovendien knap gellustreerd door Klaas Verplancke.
Hoe kijkt een nieuwsgierige, zelfbewuste kleuter tegen de wereld aan? Het antwoord op die vraag geeft Geert de Kockere in zijn jongste bundel Dag lachemaan, waarin hij ons, langs de ogen van zo'n ukje om, een blik gunt op betekenisvolle momenten in het kleuterbestaan. Tot die momenten behoren onder meer: opstaan, naar school gaan, dieren bekijken, spelen en snoepen, maar ook de winter, de sneeuw en Kerstmis. Er steekt dus wel een zekere lijn in deze bundel, die je ook knap in de lay-out terugvindt: naast de gedichtjes staat een maantje dat eerst wast en dan afneemt. Toch is de ordening niet strikt, er zit beweging in, zoals in de kleuter zelf.
Het kinder-ik, dat ons zijn ogen leent, komt uit de gedichten naar voren als een drukdoende, assertieve kleuter die voortdurend bezig is, observerend en spelend. Hij wil geen gezeur als er bezoek komt, dekt zelf de tafel op zondagmorgen en schuift tussen zijn zoenende
ouders in om een ijsje te eisen. In het openingsgedicht ‘Piet-peuter’ staat die kleuter er al helemaal:
De versjes gaan over wat de kleuter zoal meemaakt en ziet, veel meer dan over zijn angsten, wensen, verlangens of andere emoties. Die emoties komen slechts indirect aan bod.
Af en toe klinkt ook een humoristische noot op. Kleuters kunnen lachen met het beeld van een regenboog aan je neus, van een hobbelpaard dat in elkaar zakt, van papa die snurkt, en van de poes die niest als ze een zeepbel tegen haar neus krijgt. Echt grappig is het gedichtje ‘Storm’. De storm in bad doet een kind door de lucht vliegen, zorgt voor een mevrouw zonder haar en waait twee vissen uit de zee ‘in de broek van Dorothee’. De speelse, ritmische vorm verhoogt het plezier nog.
Die vrolijke vorm blijft je de hele bundel bij. De Kockere heeft een eigen stijl, en rijm is daar een essentieel onderdeel van. Meestal is het rijm onopvallend, maar in ‘Spelen’ is dat niet het geval. Het kettingrijm op -oek vind ik daar gezocht. Naast rijm zorgen ook de vele alliteraties, klanknabootsingen en klankspelletjes ervoor dat de meeste versjes bijzonder klankrijk zijn. Ik laat er enkele op u los: tsjilpe-toete-smakke-hoi, lappe-flappe-oren, klap-klap-deuren,... Af en toe komt dit klankspel gezocht of flauw over. Kleuters zullen het moeilijk hebben om verzen uit te spreken als ‘zacht gezicht gezocht | nog gauw een zoen verkocht’. De neologismen klinken meestal wel bijzonder: lachemaan, thermopeter, knuffelschatje of papavoet.
Opvallend zijn ook de talrijke herhalingen, die mee het ritme bepalen. Het opvallendst gebeurt dat in versjes die beginnen met twee keer hetzelfde woord (p. 6, 11, 24, 27 en 35), zoals: ‘Schelpen schelpen | op het strand, | schelpen rapen uit het zand.’ Het eigen ritme hangt ook samen met de gedrongen vorm van de versjes. Lidwoorden en werkwoorden ontbreken vaak. Soms echter gaat de auteur hierin naar mijn gevoel te ver en klinkt zijn taal te kleuterachtig en zelfs wat betuttelend, zoals in: ‘Schelpen schelpen | in mijn jas, | beetje zeetje | mee naar klas!’
Het boekje is knap geïllustreerd door Klaas Verplancke. Op een unieke wijze vat hij het taalspel van de versjes in beelden die telkens weer verrassen en doen lachen. Als je zijn beeldvondsten onder woorden brengt, krijg je vaak nieuwe woordspelletjes, zoals een cactus die een prikje (spuitje) prikt, soep in een trommel-kom en zo nog vele meer.