Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdKritiekGuus Middag Alles valt in stukken uiteen
| |
Schroom overwinnenMiddag lijkt bewust te hebben afgezien van een synthetiserende nabeschouwing. Dat moet te maken hebben met zijn visie op poëzie en op poëziekritiek. Reeds | |
[pagina 22]
| |
uit de titel die hij aan zijn bundel gaf, blijkt een weerzin tegen een synthetiserende en abstraherende werkwijze. Mogelijks komt dit doordat hij al lezend heeft vastgesteld dat er geen eenheid (meer) bestaat. De titel krijgt daardoor een tweeledige betekenis: de werkelijkheid waarnaar de poëzie verwijst, valt in stukken uiteen terwijl vervolgens de poëzie in artikels over dichtbundels uiteenvalt. Bij het schrijven van zijn recensies lijkt Middag telkens een zekere schroom te hebben moeten overwinnen. De recensent wil zichzelf niet tussen de gedichten en de lezer plaatsen. Hij is er zich van bewust dat de dichters hun thematiek en hun obsessies niet ánders kunnen uitdrukken. Elk woord dat er verder aan wordt besteed, kan de leeservaring van de poëzieminnaar kleuren. Het liefst zou hij aan elke bespreking een gedicht vooraf laten gaan. Zo schrijft hij over Tonnus Oosterhoffs debuutbundel Boerentijger: ‘En introduceren wij Oosterhoff dus op de enige manier waarop dichters geïntroduceerd moeten worden: met een gedicht.’ In Middags poëziebeschouwingen tref je dan ook veel integraal geciteerde gedichten aan. Het zijn gedichten die in zijn ogen de kern van een dichterschap of het geheim van de bundel bevatten. Aan de hand van dat gedicht demonstreert hij wat hij als het belangwekkend eigene van de dichter in kwestie heeft ontdekt. Dat zoeken naar het eigene van een dichterschap en de ontwikkeling ervan, maakt het Middag natuurlijk ook onmogelijk tot syntheses te komen. Het geheim van elk dichterschap laat zich naar zijn overtuiging slechts ontvouwen in de verbijzondering. Middag schept tevens plezier in het herkennen van echo's van dichters die hij eerder las. Maar uiteindelijk interesseert het hem niet iemands stem op te laten gaan in het koor van die andere stemmen. De echo's stellen hem in staat de bijzonderheid van de dichter die hij leest, beter te doorgronden. | |
Verborgen kernEr kleven wel een paar bezwaren aan deze benadering. Middag heeft soms de neiging te schrijven in een taalveld dat nauw aanleunt bij het taalveld van de dichter. Dan maakt hij thematische samenvattingen die toegankelijker herhalen wat ze willen verklaren. Daarbij neigt hij ertoe poëticale uitspraken van dichters te laten samenvallen met de interpretaties van hun gedichten. Op die manier loopt het gedicht, juist waar het aan de intenties van de dichter ontsnapt en (extra) spannend wordt, het gevaar gesloten te worden. Naar aanleiding van Vroman schrijft hij: ‘Men doet het gedicht meer recht door het even demonologisch te lezen als het geschreven werd: als een vorm van taalspel dus, of als een curieus experiment.’ Grappig wordt het als Middag oordeelt over de kwaliteit van gedichten. Herhaalde malen stelt hij vast dat sommige gedichten van een dichter ‘overtuigender’ zijn dan andere. Steevast gaat het dan om verzen die uitdrukken wat Middag zelf als het eigene van die dichter heeft omschreven. Alles mag dan in stukkenzijn uiteengevallen, elk van die stukken wordt toch verondersteld een verborgen kern te hebben. Middags beschouwingen getuigen overigens van een enorm interpreteerplezier, waarbij zijn eigen taalgevoeligheid alsook zijn kennis van vorm, techniek en poëzie functioneel worden ingezet. Soms breekt de vreugde over alle mogelijke lezingen van de betrokken gedichten in zijn recensies door. Dan biedt hij de lezer enkele alinea's alternatieven: dat zou er kunnen staan, maar ook dat en dat. En het liefst heeft hij dat het er allemaal staat: een wonderbare vermenigvuldiging van leesmogelijkheden. Dat poëzie voor Middag synoniem is voor - een soms ernstig - plezier, blijkt ook uit het sterkste pejoratief dat hij gebruikt. De bundel Kracht van verlamming van Eva Gerlach vindt hij ‘saai’. Kopland vindt hij voorspelbaar worden en daardoor ook saai. In zijn bespreking van Remco Camperts Rechterschoenen zien we dan de prachtige wending van een aanvankelijke teleurstelling naar een uiteindelijk positief oordeel. Om oordelen gaat het Middag echter zelden. Vanuit zijn getroffenheid wil hij eigenlijk niets meer dan de waarheid en de schoonheid van gedichten in een helder licht zetten. Als bepaalde poëzie zich op de ene of andere manier tegen een dergelijke benadering verzet, wil er wel eens een zweem van irritatie doorschemeren. Die irritatie komt tot uiting in recensies over autonome dichters en is een gevolg van Middags weerstand tegen poëticale gedichten. Zo is zijn tweeslachtig oordeel over Kouwenaar typerend. Middag roemt hem omdat hij ‘kans ziet binnen zijn onpersoonlijke programma persoonlijk te zijn. (...) Het is wel mogelijk zijn verzen te lezen als autonome gedichten die geen ander onderwerp hebben dan zichzelf, maar intussen verwijzen ze ook naar een bestaande werkelijkheid en ontlenen aan die verwijzing hun grootste kracht.’ Zijn irritatie ontstaat volgens mij eerder uit een zekere ongemakkelijkheid. Alles aan stukken, daar beleeft hij vreugde aan, als die stukken tenminste toch elk naar een verborgen eenheid verwijzen en die eenheid ‘een bestaande werkelijkheid’ is. Poëzie die niet naar zo'n verborgen eenheid verwijst en daarmee op zijn minst de suggestie wekt dat die eenheid onbestaande is, daar heeft Guus Middag kennelijk problemen mee. |
|