Gastdichter
Anton van Wilderode
Vandaag
1
Niets anders raakt mij meer dan kleine dingen.
De morgen die begint met licht en vogels,
het gras dat voor mijn voeten groeit, beweging
op straat te zien, maar even onluidruchtig
als het haast onwaarneembare verschuiven
van insekten, bloesem van appelbomen,
niets dan roomwit en rose in een schommel.
De rosse kat die jaagt gelijk een panter.
De tuin staat innig in zichzelf gesloten
met de geheime plekjes die ik vroeger
wist maar niet meer zàg, de veranderingen
van bot in vrucht wanneer wat zacht was hard wordt.
Vier eksters, tweemaal twee en in jaketten,
vliegen elkander na tot zij gaan zitten
met ópverende staart, en schijnbaar praten.
Een hoge duif die drijft, de kop beweeglijk
attent voor alles wat verroert beneden.
De dag der merels die niets is dan dansen.
Ik sluit het boek dat ik begon te lezen.
Alles wat nu gebeurt is zo gewichtig
en zo gewoon, het zal mij eigen wezen.
De wereld die bestaat is rondom mij.
2
De wereld die bestaat is rondom mij.
Ik kan niet maklijk in de sporen treden
van vroegertijd, toen mij de verten trokken.
Liefst roerloos in een stoel, kijk ik de dingen
in het gezicht. Zij worden dan gedaanten
die ik herken en niet meer zal vergeten
wanneer het donker dat al staat te wachten
eraankomt om mij in zijn wolk te sluiten.
De tijd wordt kostelijker bij elk daglicht
gelijk de laatste uren van vakantie
met een begin van herfst al in september,
als alles spreekt van laten en verliezen
wat in acht weken eerder werd verzameld.
Het is niet veel wat overblijft, de gensters
van een groot vuur, wind van het einde
waait al een stilte aan die zal beginnen,
onrust en rust, om beurten samen.
Ik moet wat mij geschonken wordt beamen.
De boeken die ik las al dichtgeslagen.
De steden die ik zien mocht onbereikbaar.
De dingen rondom mij mij bijgegeven
zijn warme gensters, een geluk van leven.
3
Zijn warme gensters, een geluk van leven
de dingen en de dagen, mij gegeven.
Ik zie de morgenzon die uit de nevels
zich losvecht boven groen geweld van weiden,
de paarden die terneerliggen als heuvels
van glanzend haar, een oongelid van bossen
waaruit een enkele koude vogel opvliegt,
de kop pal naar de ovens van het oosten.
De riten die gekend zijn herbeginnen,
ontbijt en krant, de wereld van daarbuiten
komt als de wind onaangemeld naar binnen,
de radio met opgewekte stemmen
bericht van rampen, stakingen en oorlog
de grenzen over, die zijn opgeheven.
Het brood ruikt naar de gruizel der ellende.
Gewone mensen die niet verder denken
zitten gewoon aan tafel aan en lachen
alsof zij niets van wat zo luid klinkt horen.
De zon ligt wit en geel in grote plassen.
De paarden staan weer overeind en grazen.
De vogel in de lucht, de tiende vogel,
is naar de toevlucht van de kim gevlogen.
| |
Het ouderworden maakt je wel attenter
en ook gewariger voor wat gebeurt
vlak voor je voet. Je merkt ineens de kleur
van sneeuw die blauw en paars is in december.
Je ziét de wind die paardrijdt op het koren
en hoe het gras de lange adem krijgt
waarmee het dapper verder groeit en zwijgt.
Je kan de klokjes van de paasbloem horen
en wat de merels met elkander praten
dansend terloops, en wég. Staan op één nacht
flesgeel de kanada's, de verfbrem vlagt,
onzichtbaar vliegen herfstelijke draden,
pluimlichte pluizen, planteharen, zaden, -
hoe en uit welke verte aangebracht?
| |
Nacht
Nachtwind beweegt de toegevouwen kelken
van slaaploos hoge tulpen in de tuin,
de rozen, kort voor zij weldra verwelken,
knikken gehoorzaam ja en nee met elke
beweging van de bries die uit de kruin
der appelbomen daalt. Een zwarte merel
wordt opgeschrikt en rept zich op de vlucht
onder het roerloos purper van de hemel.
Het uur slaat zacht net of een slaper kucht.
Oudworden is voorzichtiger gaan kiezen
uit alles wat men niet meer wil verliezen,
de dikwijls efemere dingen die
gelijk een ijsbloem aan de ruiten vriezen.
Er is een liever land dat ik niet ken
waar ik verwacht en uitgenodigd ben
maar niet, zolang ik leven mag, kan komen
tenzij somtijds met poëzie en pen.
| |