van de menselijke beperkingen en de leegte van het bestaan. Bij Leopold daarentegen wordt de poëzie gevoed door een blijvende ‘ontvankelijkheid des harten’ en door een voortdurend hunkeren naar transcendentie.
Een ander facet van Bloems literaire persoonlijkheid wordt belicht door H.T.M. van Vliet, die momenteel een editie van Bloems kritisch proza voorbereidt. In ‘J.C. Bloem als criticus en essayist’ schetst hij een gedetailleerd en chronologisch beeld van de essayistische aspiraties waaraan de dichter met veel moeite heeft kunnen voldoen. Bloem schreef namelijk langzaam, met veel horten en stoten, en overschreed telkenmale de hem opgelegde deadline. Desondanks publiceerde hij ‘een omvangrijke hoeveelheid essays en kritieken’, die enerzijds een beeld geven van de Nederlandse literatuur tijdens het interbellum en anderzijds aantonen hoe Bloems literaire voorkeur verschoof van de Franse naar de Engelse schrijvers.
Van Vliet gaat ook in op Bloems wisselende ingesteldheid tegenover Verwey en Nijhoff alsook op zijn bedenkelijke politieke opvattingen tijdens de oorlog. Over dat laatste zegt hij dat het dringend tijd wordt de ‘grove versimpeling’ van Bloems maatschappelijke en politieke opvattingen tijdens de jaren dertig en veertig te corrigeren. Bloems elitarisme, zijn anti-democratische en ultra-reactionaire uitlatingen brachten hem ‘als vanzelf in het kamp van fascisme en nationaal-socialisme’.
A.L. Sötemann leverde voor deze bundel een bijdrage waarin hij de werkwijze van Bloem toelicht aan de hand van een bibliografische beschrijving van diens nalatenschap. Dit essay is vanuit filologisch oogpunt opmerkelijk en belangrijk, niet alleen omdat Sötemann enkele, tot op heden onbekende manuscripten van Bloem weergeeft, maar ook omdat hij vanuit het tekstgenetisch onderzoek van gedichten een plausibele, afgeronde interpretatie opbouwt. Tevens bevat het essay boeiende gegevens over de onderling sterk verschillende ontstaansprocessen van Bloems gedichten.
De twee essays van Wiel Kusters gaan nader in op het receptie-historisch onderzoek. In een degelijk gefundeerde en interessante bijdrage analyseert Kusters de visie van de destijds toonaangevende criticus Paul Rodenko op de poëzie van Bloem. Een enigszins hierbij aansluitende interpretatieve studie schreef Bern Versteegen, die momenteel aan een proefschrift over Bloem en de moderniteit werkt. Versteegen onderzoekt de essentiële verschilpunten en de affiniteiten tussen de dichtkunst zoals die door Albert Verwey wordt beoefend (‘het dichterschap van de geest’) en de wijze waarop Bloem ermee omgaat. De inkeer en vergeestelijking die in de poëzie van Verwey een voorname rol spelen, zijn afwezig in die van Bloem: in zijn melancholische poëzie is geen plaats voor verrukking. Het verlangen mag dan nog eventjes worden geconserveerd in de herinnering, de breuk tussen het voorbije geluk en de leegte van het nu-moment wordt er alleen maar groter door.
De artikels van de Engelse vertaler James Brockway en van de schrijfster Aya Zikken zijn de twee dissonanten in deze boeiende, allesbehalve dor wetenschappelijke essaybundel. Brockway belicht zijn werkwijze bij de vertaling van de poëzie van Bloem, waarbij hij uitgaat van ‘dichterlijkheid en letterlijkheid’, de eisen die de dichter zichzelf oplegde toen hij zelf vertaalwerk deed.
Brockway vergoelijkt echter wat al te makkelijk een aantal specifieke vertaalmoeilijkheden die verband houden met Bloems strenge eisen voor rijm, metriek en versvorm, en die elke vertaler
volgens mij het nodige hoofdbreken moet bezorgen, door zich te beroepen op beschouwingen van de dichter. Bij de ‘nieuwe, nog niet definitieve vertalingen’ van de gedichten ‘Afscheid’ (uit de bundel
De nederlaag) en, Dageraad' (ongebundeld, want ooit door Verwey voor opname in
De beweging geweigerd), had wat meer commentaar over de specifieke vertaalproblemen gemogen. Waarom kan Brockway er niet mee instemmen dat die vertalingen als ‘definitief’ worden gepubliceerd? Wat schort er volgens de vertaler aan? Het blijven open vragen.
Over de bijdrage van Aya Zikken alleen maar dit. Triviale memoires horen volgens mij niet thuis in een bundel met wetenschappelijk gefundeerde, beschouwende artikels die een wezenlijke bijdrage leveren tot de Bloem-studie. Jammer, want de essaybundel sluit daardoor met een vreselijke afknapper af. Voor de Historische Uitgeverij overigens niets dan lof. Niet alleen voor dit welgekomen initiatief, maar ook omwille van de vormgeving van beide essaybundels. Boeken met literatuurwetenschappelijke bijdragen mogen inderdaad ook aantrekkelijk ogen.
P.M.T. Everard en H. Hartsuiker (red.), Ontroering door het woord. Over J.H. Leopold, Historische Uitgeverij, Groningen, 1991, 192 p., fl. 35; 700 fr. |
|
Bart Slijper (red.), Verlangen zonder vorm en zonder naam. Over J.C. Bloem, Historische Uitgeverij, Groningen, 1991, 202 p., fl. 35; 700 fr. |
Uitgever Alexander Stols, Jacques Bloem en E. du Perron