Poëziekrant. Jaargang 18(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Gastdichter Frans Deschoemaeker Paul Delvaux. Een triptiek Zoals wind, zoals een hand gaat liggen op een blanke meisjeshuid, zo valt al wat zich blootwoelde in lunatieke nachten, stil. In zwart glas. In seinpalen, frontons en telegraafbedrading. In de lineaire nervatuur van de wereld die diep in het perspectiefeen aanvang nam, en uitdijt in het flesgroen licht van een museumgang. Hier struikelt het oog over een echo. De eeuwenlange slagschaduw van een antieke architraaf. Is dit de tederhed die gloeit in de penseelstreek, beeft op het koek spoorwegnet van de syntaxis? Is dit de avondkjke trein die ons komt halen voor een reis in het bindweefsel van de droom, in het bazalten bos van Bosvoorde dat op de ondergaande zon gekarteld staat? Is dit een gimp van kindertijd, zondagavondschemering, de herinnering aan een verstolen kus in de cocon van een coupé? Amper nog waarneembaar in het atelier; de huiver op de blanke huid von het model, de damp uit kopjes thee. Zo slaat geritsel van crinolines, pauwen, vliesvleugels en ratelpopulieren neer in de weefpatronen van verdures. Zo condenseren stemmen onder de arcade van een binnenhof te Veume, zondagse rumoeren, van de Compagnie des Wagons-Lits de uitgebeende poëzie. Een trein is een gedicht. Een gedachte die de zeilen strijkt in een stilgevallen zoniënstation. [pagina 35] [p. 35] Piero della Francesca. Een triptiek De spin die hij als kind in Borgo gadesloeg, zat op een richel, mat een invalshoek, maakte een aanvang met de ruimte. Vanwaar dat licht, gewelfd omheen de luit, de torenspits, de wirndhondrug? Waarheen dat lijnenspel, dat wegijlen in een portiek, in vloertegeltrapezia? Hij tuurt over de zee en trekt haar zilvergrijze lijnen na, zandribbels en schelpgruis, structuren uit de voortijd. De lunatieke nacht; de dames met ragfijne diademen, een tors van brons in zilveren kuras onder de curve van banier en adelaar, de kalkplaat met haar witte poriën, de code en de diagrammen. Geen Arcadië dat ruist, maar bijbelse woestijn, koek stedebouw, hoekige cascade van campaniles, friezen en cipressen onder de blauwe nacht. In het koor van Arezzo, bij kaarslicht, stapelt hij dat glaciale epos op tot in het kruisgewelf. Blind voor het strakke licht over de zuiderhelling, blind voor de koperwiek, verdwijnt hij aan de hand van een knaap in het okeren verdwijnpunt van oktober. In dat historisch jaar: de Spaanse haviksneus voor Guanahani, zilverschilfers in de vroege ochtend op de golven van Campeche, honderd kraaienesten in het craquelé, uit stippen aan de kim doemt land en immer nieuwe wereld op. Vorige Volgende