Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdRecensieLucas Hüsgen
| |
[pagina 21]
| |
de stemmen
markeren
een onverschillige leemte
als partituur
van een paradijs van aandacht
Hüsgen, of beter een van de in het gedicht aanwezige stemmen, biedt hier een leeswijzer. De leemten in de stemmen en tussen de stemmen bepalen waarheen de aandacht moet gaan. In het gedicht is niet zozeer een gebeurtenis uitgespaard, dan wel de locatie waar tal van gebeurtenissen plaatsvinden. Ook valt, in tegenstelling tot de roman, niet te achterhalen waar de stemmen vandaan komen. Even lijkt Nevels orgel te worden ingezet door een centraal personage, een dirigent wellicht. Het eerste woord is ‘wie’. ‘Wie van de zangers begint’, is een suggestie tot aanvulling. De zin wordt echter meteen na het eerste woord afgebroken en het gedicht barst los. Het afbreken van zinnen én het door elkaar snijden van stemmen, van beelden en beeldspraak, van flarden van herinneringen en waarnemingen behoren tot de belangrijkste, door Hüsgen gehanteerde technieken. De volgende regels zijn daarom poëtologisch te lezen:
zo verstrijken woorden
zo richten zich stemmen op andere stemmen
en andere stemmen vertellen
andere stemmen
van de wonderlijke cypres
geboren eens als regendruppel
Ik gaf al aan dat in Nevels orgel de locatie van de gebeurtenissen is uitgespaard. Beter is het te spreken van locaties. Soms lijken we meegevoerd, als aan de hand van een flanerende Baudelaire, op een wandeling door een stad. Of, heel Hollands, op een fietstocht. We krijgen flarden van beelden van mannen en vrouwen op weg naar kantoor, van afbraakbuurten, nieuwbouwbuurten, havens, hoertjes, nachtleven, kroegen. Soms lijken we in een café te zitten waarin het gonst van stemmen en verhalen. Soms kijken we op tegen de hoge spiegelende vensters van een kantoor, een andere keer kijken we door een raam naar binnen, weer een andere keer zitten we achter een bureau en kijken door een venster naar buiten. Dit beeld van de stad kan ook helemaal vervagen en overgaan in dat van een reis over zee. Dan deint het in de tekst en biedt hij beelden van verre landen. Wat in de stad tuinen en parken waren, toont zich nu als oerwoud en woestijn. Weer andere tekstflarden suggereren amnesie, herinneringen, wanen en ‘hersenwalsen’ en ‘hersenwalmen’, alsof alles in hoofden moet worden gesitueerd - of in het ene hoofd van de dichter. Deze warreling en opzettelijke verwarring dwingt ertoe te spreken van delocatie. In weerwil van het beeld van verscheidenheid dat de moderne maatschappij van zichzelf biedt, blijkt zij in werkelijkheid een eenheid van tijd en een uniforme lichaamservaring en uniform levensritme op te leggen. In Nevels orgel onderneemt Hüsgen een poging tot desoriëntering. In de bewegingen van zijn gedicht maakt hij zichtbaar dat in ieder geval daarin niet één centrum is van waaruit de verhalen worden verteld, niet één tijd van leven, niet één decor. Hij maakt duidelijk dat het gedicht, het flaneren, het fantaseren, het fabuleren, de onrustige verhindering van een dergelijke eenheid poogt te zijn. Ironiserend giet hij het in de vorm van een verzoek om uitstel:
akkoord
sta dan nog even twee rusteloze weken toe
daarna schakelen we alle klokken gelijk
met het centraal uurwerk in de nok van het
plaatselijk hoofdkantoor van de nationale bank
ik verzeker je
dat dan de kalmte voor altijd weerkeert
In de verschuivingen en desoriënteringen ligt een verklaring van een deel van de titel. Nevel doet de zichtbare werkelijkheid vervagen, verandert de dingen van karakter en laat ze in elkaar overvloeien. Twee stemmen bieden ergens tegen elkaar op ‘alles is verdwenen nee alles is gebleven’. Daartussen bevindt zich het gebied dat Hüsgen, op zijn minst technisch, interesseert. In de vervaging, in het verlies van vaste contouren en identiteit, ontstaat ruimte voor fantasie en nieuwe veranderende vormen. In de nevel krijgt de wereld de potentie een andere wereld dan anders te zijn. De nevelige stad kan zee zijn, de met regenvlagen ‘toegetrokken’ zee kan de contouren van de stad tonen. In zijn gedicht laadt Hüsgen de verschillende mogelijkheden op, door via adjectieven en dwarse associaties woorden van de verschillende locaties op elkaar te betrekken. Zo doortrekken uiteenlopende beelden en sferen elkaar. Herhalingen van woorden en motieven, variaties in woordvolgorden, verplaatsing van themawoorden naar andere contexten versterken dit effect. Deze technieken verwijzen naar het tweede deel van de titel, het orgel. Daarin liggen de muzikale opzet van het gedicht en een macht van stemmen besloten. Het zal iedereen duidelijk zijn dat Lucas Hüsgen met Nevels orgel hoog grijpt. Daarin ligt wat mij betrft niet de moeilijheid van het gedicht. Ik waardeer de moed. Ik word echter gehinderd door het gemoed van de dichter, dat uit de toon van het gedicht lijkt te klinken. Uit alle stemmen spreekt uiteindelijk één stemming, die van een wat overspannen pathetiek. Soms jaagt een stotterende alliteratie de tekst op: ‘baring botst als een bobslee’. Een andere keer hindert de hijgende, weinig ruimte latende woordkeuze: ‘wijdvlammend zwerfkaarst klontert slaapvast’. Dan weer irriteert de hang naar diepzinnige beeldspraak als in ‘postmortale dobbelsteen’ en naar heftige neologismen als ‘behoenderkoppen’. Op die momenten slaat de wil om iets groots te verrichten om in gewildheid. Van deze negatieve aspecten heeft Hüsgen zijn eerder gepubliceerde en later geschreven roman gevrijwaard. Misschien heeft hij daarin met opzet een dichter laten sterven. Dan kan het zijn dat hij ruimte heeft gemaakt om terug te keren met een beter en rijper gestemde dichtbundel. Daarin zou hij opnieuw hoog kunnen grijpen, en tevens hoger kunnen uitkomen. |
|