Kinderpoezie
Kroniek Zien wat je voelt, voelen wat je zegt
Jan van Coillie
tot je ziet wat je mist.’
Een gedicht als een cadeautje, een briefje met een geheim erop, een deur naar onbekende verten, een brug naar een wonderlijk land. De dichter brengt je halverwege, de laatste stappen zet je als lezer alleen. Zo werkt een goed gedicht, het laat nog iets open voor de lezer. Het raakt, onthult en verbergt tegelijk. Het zet je op weg, naar jezelf, de anderen, de wereld, de fantasie. Daarom zijn de mooiste gedichten nooit helemaal uitgeput na een eerste lezing. Zo'n gedichten vind je volop in de nieuwe bundel van Johanna Kruit, waaruit bovenstaande strofe komt. Wat er verder in die bundel staat, houd ik nog eventjes geheim. In de meeste andere bundels die voor me liggen, kreeg ik maar af en toe poëtische kriebels. De meeste gedichten zetten de laatste stappen in mijn plaats.
DE VERZEN in
Mijn saxofoon speelt sex van Diet Verschoor zijn ongetwijfeld bijzonder herkenbaar voor tieners. Ze handelen over de natuur, over vriendschap en verliefdheid, seksualiteit, school en gevoelens als jaloezie, bijgeloof en tegendraads zijn. Af en toe dwong een gedicht me even stil te staan. De drie haikoevlinders bijvoorbeeld, of ‘Zomer’, waarin de woorden glijden als warm zand tussen je vingers, en vooral het titelgedicht. Daarin trillen de klanken, sidderen de emoties als de muziek uit de saxofoon zelf. In veel gedichten is de verwoording te opdringerig, te expliciet. Ze zetten niet aan tot verder denken of voelen. ‘Mijn vrienden’ en ‘Ik hou van jou’ bijvoorbeeld zijn wel heel
direct maar ook weinig diepgaand. In sommige verzen is het woordspel niet echt functioneel of niet krachtig genoeg. ‘Ik zing mijn eten naar mijn mond’ mist het smakelijke van ‘Achttien smaken’ van Shel Silverstein. ‘Het groene stoplicht’ vormt beslist niet zo'n eenheid als ‘Wie verliefd is gaat voor’ van Karel Eykman. In ‘Bij de brug’ klinkt het klankspel niet echt en een regel als ‘de koers te bepalen’ wringt er.
Dezelfde thema's vinden we terug in Torentjes van plezier van Geert De Kockere, en ook gedeeltelijk dezelfde gebreken. Het gezin en de grootouders krijgen hier meer aandacht, en de bundel lijkt ook gericht tot een wat jonger publiek. De toon is over het algemeen speelser, relativerender ook. De vorm is veel strikter, met een duidelijk herkenbaar rijmschema en ritme. Maar daar wil het al eens fout lopen. In ‘Beleg’, ‘Punten’ en ‘Chirurg’ bijvoorbeeld zijn het woordspel en de beelden flauw en gezocht. Een strofe als ‘Ik ben een meisje | met twee punten | ze lopen voor | me uit te munten’ is een miskleun. Een prachtig gedicht als ‘De voorkant’ van Willem Wilmink doet dat als maakwerk in het niets verzinken. Dergelijke verzen laten me gewoon koud, ze onthullen teveel. Meestal is ook de ‘uitleg’ onder de gedichten bijzonder storend. Dergelijke explicitering van de kern of de bedoeling is nu net wat je bij poëzie kunt missen. Ik kreeg het gevoel alsof de dichter zijn geheimpjes vooraf al verklapte. Enkele gedichten hebben ook teveel een stapelstructuur. Ze worden scheve blokkentorens in plaats van torentjes van plezier. ‘Propjes’ is daar een voorbeeld van, of ‘Rekengevaar’, waarin woorden als ‘heus’ of ‘echt waar’ lelijk klinken. Maar er zijn ook echte plezierige torentjes waarvan het zwaailicht je een verrassend plekje laat ontdekken. Gedichtjes als ‘Wakker’, ‘Golven’, ‘Rozen’, ‘Wereldverbeteraar’, ‘Verhuis’, ‘Verjaren’ en ‘Flamingo’ gaan op een directe en ongedwongen speelse manier met taal om. ‘Verhuis’, over de dood van oma, laat iets nazinderen, de beeldspraak in ‘Flamingo’ spreekt; bij deze gedichten geeft de tekst onderaan geen uitleg maar verruimt ze of zet ze aan
tot creativiteit.
De zwart-witfoto's van Stefaan Beel liggen helemaal in de sfeer van de gedichten, soms leggen ze teveel bloot maar af en toe roepen ze toch een stukje verwondering op, zoals in ‘Raadsel’.
Ook Gil vander Heyden duffelt in Een verre winterjas de gevoelens soms te warmpjes in, zodat ze de lezer te weinig bewegingsvrijheid geven. Net als in haar vorige bundel is verliefdheid het belangrijkste motief en het gezin de belangrijkste ruimte. De gedichten spelen zich vooral binnenskamers af. Gevoelens worden met een fijn woordentangetje tegen het licht gehouden, waardoor ze doorschijnend worden. Vaak voel ik echter te sterk het kunstlicht van de dichter. Ze geeft emoties weer, typeert ze raak, maar ze blijven zelden echt bij. Op de volgende bladzijde weet ik al niet meer precies waarover het vorige gedicht ging. Ze brengen bij mij te weinig in beweging, ont-roeren niet echt. Soms zijn de beelden te dromerig, zoals in ‘Zes december’ of ‘Nog blijer’. Elders zijn de woorden te expliciet, bijvoorbeeld in ‘Storm’, ‘Dorothy’,