gint breed uitwaaierend met een winters strandpanorama. Verlaten sloepen, sissende regen, donderende branding, wildkolkende lucht. Het ik laat dit tafereel huiverend achter zich en vlucht een café binnen, het café van de Schollekopen. Hier, in deze beschutte ruimte vol volk dat zijn taal spreekt, voelt hij zich thuis. Op het moment dat hij dat ervaart, wordt de regellengte korter, intiemer. Als je vervolgens bedenkt dat de kans gering is dat ook maar een Schollekop ooit Hoerenzoon ter hand zal nemen, moet je wel vet domd hardvochtig zijn als je eindoordeel over deze bundel niet alsnog een ietsje milder uitvalt.
Zeven jaar geleden publiceerde de nu tweeënzestigjarige dichter Martin Veltman Destinaties, een bundel kwatrijnen. Nadat hij vervolgens in Negentien villanellen de zelden beoefende dichtvorm uit de titel weer tot leven had gewekt, heeft hij zich nu geworpen op het quintijn. Dat is - voor wie het nog niet raadde - het met een versregel uitgebreide kwatrijn. Zo'n extra regel biedt grote mogelijkheden: hij kan de voorspelbare dreun die de kwatrijnvorm al snel aankleeft, wegnemen en met een fraaie pointe als sokkel fungeren onder het beeld van het gedicht. De vormvaste Veltman roept louter met de titel Hollandse quintijnen dus al grote verwachtingen op. En daar komt nog iets bij. Onlangs heeft de oud-reclameman laten weten als adviseur in dezelfde branche te willen terugkeren, en hij voegde daar aan toe: ‘Als je je krachten aanwendt voor het een, kun je die bron niet ook nog eens aanspreken voor het ander.’ Als hij woord houdt, is dit dus voorlopig de laatste bundel. De komende tijd zullen we het met deze veertig quintijnen moeten doen.
Dat Marcus Heeresma en Martin Veltman elkaars poëtische tegenpolen zijn, blijkt overduidelijk door Heeresma's gedicht over Scheveningen te zetten naast Veitmans ‘Kurhaus’. De keurige versvorm bij de laatste, de vanzelfsprekendheid waarmee hij zich met luxe omgeeft - ‘Breng mij wat de chefkok heeft aanbevolen’ - en de gedistingeerde, welhaast geprevelde melancholie contrasteren knetterend met de krachttermen uit Hoerenzoon.
Wat mij betreft, pakken de verschillen tussen deze twee meestal uit in het voordeel van Veltman. Hij heeft een paar bewonderenswaardige kunstgrepen toegepast, zoals in het quintijn ‘Van Baerlestraat’ dat als volgt begint: ‘Meisjes zagen verschrikt de klok op twee | voor negen springen.’ Het enjambement doet je hier werkelijk het springen van die klokwijzer voor je zien. En in ‘IJsselmeer’ staat: ‘Tweestemmig zongen ze het levenslied | van de Jordaan en de oude Westertoren’, in welke slotregel je omwille van het ritme ‘d'oude’ moet lezen, een toepasselijker elisie dan die van Heeresma. Maar ook inhoudelijk is Veltman gelukkig doorgaans minder eenduidig. Wel is het zo dat de kenner van zijn werk niet wordt verrast: herinneringen, weemoedige pogingen om te reiken naar een voorbije jeugd - dat lijkt de inzet van Veltmans poëzie te zijn - en een daarmee samenhangende voorkeur voor plaatsen waar het gerieflijk solitair piekeren is. ‘De ober had het glas al aangedragen. | Een stille bar is als een moederschoot. | Ik hield het rode weekblad dichtgeslagen, | keek uit het raam en overdacht mijn dagen. | Hoog de rivier. Nergens een reddingsboot.’ Dit quintijn heet ‘Amstel hotel’. Een keer heb ik zelf in die bar mogen toeven en uit hetzelfde raam gekeken als de gekwelde dichter. Op zo'n plaats is het geen kunst om de vergeefsheid van het leven onder ogen te moeten zien, zou je geneigd zijn te zeggen. Maar dan is daar even later het perfecte quintijn ‘Sneek’: ‘De kleine grachten en de Waterpoort. | Hier zwierf mijn vader in zijn jongensdagen. | Eenmaal ben ik er met hem heen gespoord | en heb de manke beiaardier gehoord. | Wie kan ik nog naar lied en datum vragen?’ Al wat Veltman vermag, zit in deze regels. Ze zijn even helder als raadselachtig, vanwege die meesterlijke ‘manke beiaardier’. Het was ongetwijfeld geen
carnavalskraker die toen over Sneek werd uitgestrooid, en toch zou de oudere Veltman dat lied uit zijn jeugd (en die van zijn vader) zo graag nog eens horen. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat de dichter het hierbij laat. Beiaardklanken zullen hem wel naar de poëzie blijven lokken.
Marcus Heeresma, Hoerenzoon, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1990, 68 p., fl. 24,90; 495 fr. |
|
Martin Veltman, Hollandse quintijnen, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1991, 47 p., fl. 39,90; 799 fr. |