Poëziekrant. Jaargang 15
(1991)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Eva Gerlach Vertederende blaadjes van een eik
| |
Can vei la lauzeta mover
Ezelsgewijs langs de velden,
langzaam, langzaam, gaan staan
waar je iets vindt om te eten.
Dikwijls je laten slaan,
langzaam de wagen trekken,
balkend, een enkele maal,
zien hoe de leeuweriken
zich in hun vlucht vergeten.
De titel van dit gedicht is een Occitaanse versregel uit een gedicht van Bernart de Ventadour, een hoofs dichter uit de twaalfde eeuw. De vertaling luidt: ‘Wanneer ik de leeuwerik omhoog zie gaan.’ De ezel in bovenstaand gedicht, die met pijn en moeite de wagen trekt, ziet hoe moeiteloos de leeuwerik ten hemel vliegt. Zo vergaat het Gerlach kennelijk met dichten: een pijnlijk en moeizaam proces. In Een kopstaand beeld (1983) lijkt een aantal gedichten op (negatieven van) foto's. Daarop staan een huis, een tuin, een man of een vrouw afgebeeld. Het gaat hier om concrete verbeeldingen die leiden naar de abstractere lagen van het gedicht. De plaatjes geschetst in deze bundel zijn hoogst surrealistisch: een huis waarin 's nachts licht aangaat, maar waar overdag geen mens te zien is; een tuin waarin 's ochtends een man en een vrouw ‘naakt maar stijfjes’ hand in hand zitten, met een spin tussen hen in. Bij Dochter (1984) is er sprake van een wending in de poëzie van Gerlach. De realistische beschrijvingen, ditmaal van een kind, zijn direct gekoppeld aan het schrijven van het gedicht (‘Twee kinderen worden hier vergeleken’). Het metaforische karakter gaat in de volgende twee bundels Domicilie uit 1987 en De kracht van verlamming uit 1988) steeds meer de boventoon voeren. De flapteksten bij de bundels veranderen ook. Het lijkt wel of Gerlach zelf de lezer nog wat sleutels mee wil geven om haar poëzie te ontsluiten. Gedichten als cryptogrammen. Evenals bij de beide hiervoor verschenen bundels wordt in de flaptekst van In een bocht van de zee nadrukkelijk gewezen op de thema's: herinnering, liefde en de verstrengeling van dood en leven. Dat valt inderdaad niet te ontkennen, maar dat deze gedichten ‘stukjes herinnerde werkelijkheid’ zijn en dat Gerlach ‘concrete uitgangssituaties’ gebruikt, daar heb ik het moeilijk mee. De werkelijkheid is ver te zoeken, het geheimzinnige in Gerlachs poëzie wordt steeds groter. Daarmee worden haar gedichten ook beklemmender. In het laatste gedicht lijkt het wel of zijzelf twijfelt aan de levensvatbaarheid van haar poëzie. | |
[pagina 19]
| |
In een bocht van de zee
Er dreef een blad op het water.
Dun, geel. Een blad als een handje
dat greep. Je zei, je kunt een blad
soms doorsnijden, in de aarde
leggen, kleine plantjes op de nerven.
Maar als het, vroeg ik, in de grote zee
gelegen heeft, gepekeld en al half
skelet is? Toch, zei je en je
ving het, streelde het, stopte het in de zak
van je jas, waar het verder versleet.
Ik ben geneigd te denken dat zij voorlopig aan haar poëzie het voordeel van de twijfel geeft: ‘In een bocht van de zee staat een groene eik.’ Op een plek waar toch gewoonlijk naaldbomen groeien (en zelfs die met moeite), staat nu een eik, een krachtige boom, met diepe wortels en een naar de hemel gerichte bladerkroon. Ik zie in deze eik Eva Gerlach zelf met haar poëtisch vermogen, die ondanks een ongunstige voedingsbodem dichtbladeren voortbrengt. Is deze poëzie levensvatbaar? Kan een blad dat lang ‘in de grote zee’ gelegen heeft, vrucht dragen? De lezer zal bepalen of een gedicht de moeite waard blijft. Wat vind ik nu de moeite waard? Zeker niet dit laatste gedicht, maar vooral die gedichten waarin nog de spanning voelbaar is tussen beeld en werkelijkheid, zoals in: | |
Het goedgelovige lichaam
Steeds onhandiger wordt
wat je onthouden wilt over
steeds meer leven gemorst.
Hoe op een winterochtend,
tong aan de brug vastgevroren,
je je schreeuwend lostrok,
kalm werd van al het rood,
keek, zo vlug gaat het, zo
vanzelfsprekend verloren.
Als Eva Gerlach werkelijk met haar poëzie de herinnering aan het verleden gaande wil houden, dan lukt dat niet met steeds meer metaforen voor de door die herinnering opgeroepen beklemming. Alsof iemand in steeds bedektere termen wil zeggen hoe onthutsend het verleden was en hoe ongrijpbaar het geworden is nu. Zo wekt zij de indruk eigenlijk niet te willen schrijven waar het werkelijk om gaat: waardoor wordt deze eik geketend? |
|