Nachoem M. Wijnberg Op zoek naar een groter soortelijk gewicht
Koen VergeerGa naar voetnoot+
De poëzie van Nachoem M. Wijnberg is niet eenvoudig. In zijn tweede bundel, De voorstelling in de nachtclub, wemelt het opnieuw van beroemdheden als Maria Callas, Johannes Kepler, Rabbi Gershom en een olympische sprinter, maar meer nog dan in Wijnbergs debuut gaan ze op in bizarre, moeilijk te doorgronden situaties. De sprinter bijvoorbeeld is zo licht van gewicht dat hij niet kan slapen met een vrouw die niet zwaarder is dan hij en in het titelgedicht wenst een bange beroepskomiek zich zelfs een vrouw ‘zo zwaar als een vrachtwagen’.
PERVERS OF DIEPZINNIG? Het valt niet mee de vreemde verlangens en dromen van Wijnbergs personages te plaatsen. Het lijkt er echter op dat zij hun oorsprong vinden in de benarde omstandigheden van de personages, van de dichter en van de poëzie zelf. Het gedicht ‘De grammaticus’ is exemplarisch voor die situatie:
Voor de koning schrijf ik in de ik-vorm
en zo verplaats ik mij voortdurend in de koning
en orden zijn steden en beveel zijn vrouwen.
Zelfs als hij sterk opgewonden is weet hij zich
en pas als hij slaapt of stomdronken is
losmaken van zijn trots op zijn onveranderlijke
en eenvoudige begeertes. Na lange afwezigheid
voel ik mij dan met mijn eigen verlangens
als met iemand die bereid is zolang van kleren
te wisselen totdat zij mij volledig bevalt.
Maar zolang hij wakker is en op elk moment
in blinde angst om mij kan roepen stel ik mij
steeds hem in mijn plaats voor en in mijn huid
die uitgerekt wordt en scheurt om hem heen.
De grammaticus blijkt, in tegenstelling tot de koning, over een raffinement te beschikken, waarmee hij zijn verlangens moeizaam maar volledig weet te bevredigen. De koning met zijn botte begeertes kan de grammaticus echter ieder moment voor zich opeisen, en neemt zo steeds meer bezit van hem. De twee verschillende personages zijn zozeer met elkaar verweven dat nauwelijks nog valt uit te maken wie wie is. Het verhaal lijkt van de grammaticus afkomstig, maar het kan natuurlijk evengoed in opdracht van de koning geschreven zijn! Wie is wie? En vooral: wie is er aan het woord? Deze onzekerheid blijft de hele bundel aanwezig.
De grammaticus, in wie men een neosymbolistische dichter herkennen kan, zoekt langs uitstel en omwegen naar een volledig beleven. Maar voortdurend is er de angst dat het misgaat, dat alles vergeefs is geweest. Deze angst ontpopt zich als een regelrechte nachtmerrie in gedichten als ‘De beheersing’ en ‘Orpheus’. In dit laatste gedicht bevindt de god der dichters zich in een duister vacuum, zonder enig houvast, terwijl hij wanhopig zijn vingers uitstrekt naar de afwezige Eurydice.
De eenzaamheid en de blinde angst doen alle personages - Orpheus, de beroepskomiek, de sprinter en de koning - grijpen naar tastbaarheden, het liefst vrouwen. Steeds dreigt deze hang naar snelle, gemakkelijke, maar gegarandeerde bevrediging door het raffinement van de grammaticus, de dichter, heen te breken. Een ander voorbeeld is ‘Arrival’, een gedicht over Maria Callas:
als zij die tussen haar vingers fijnwrijft.
Storm blaast over de landingsbaan. De bloemen
en worden tot kleurvlekken
Opnieuw prevaleert de tastzin, dit keer boven de reuk. Een bijkomend aspect is hier dat de bloemen vernietigd worden. Maar wie geeft de diva ongelijk, even later waaien ze toch uit haar handen. Wie geeft al die zoekers naar snelle, zekere, desnoods vernietigende, bevrediging ongelijk, als blijkt dat zij zelf voortdurend bedreigd worden door verval en dood? Door de hele bundel raast de onheilspellende storm van vluchtigheid, vergankelijkheid en dissociatie. Zelfs de koning ontkomt er niet aan, zo blijkt uit ‘De grammaticus’. Het graaien naar snelle, zekere, desnoods vernietigende genoegens lijkt niet meer te stoppen. De toekomst ziet er volgens Wijnberg dan ook somber uit: in het laatste gedicht van de bundel blijft slechts één man over, die enkel nog porno schrijft.
Met zijn ingewikkelde, soms wat erg zwaarwichtige poëzie blijft Wijnberg zich echter tegen deze neergang verzetten. Het cultiveren van uitstel en omwegen - en waar kan dat beter dan in de poëzie? - leidt tot een grotere concentratie, tot een meerwaardige, volledige beleving.
Met De voorstelling in de nachtclub schaart Wijnberg zich aldus in een neosymbolistische, zelfs decadente traditie. Want de genoemde neergang blijkt niet alleen bedreigend maar ook fascinerend. Die fascinatie en dreiging zijn in Wijnbergs geslepen verzen zeer nauwkeurig afgemeten. Dat getuigt misschien van vakmanschap, maar het is ook jammer. Nergens gaat de dichter eens flink over de schreef, een beetje vuurwerk had de bundel best kunnen gebruiken.