Bloemlezing
Arne Borg
doet alles beter
Dick WelsinkGa naar voetnoot+
Deze bloemlezing bevat geen verrassende vondsten en getuigt niet van een eigenzinnige kijk van de samenstellers op tien eeuwen Nederlandse poëzie. Dit lijkt een verwijt, maar het is een compliment. Het was immers de opzet om alleen op te nemen ‘die iedereen kent’. En ja hoor, al die beroemde regels, halve zinnen, korte fragmenten en hele gedichten die om de een of andere reden in het collectief geheugen zijn blijven hangen, staan erin: ‘Van dichten comt mi cleine bate’, ‘Egidius, waar bestu bleven?’. ‘Gezwinde grijsaard, die op wakk're wieken staag’, ‘Het hemelse gerecht heeft zich ten lange lesten’, etc., etc., etc. Daarvoor heeft het duo dat verantwoordelijk is voor de selectie nogal wat speur- en telwerk verricht om uiteindelijk, zoals dat wel vaker bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek het geval is, tot de conclusie te moeten komen dat wat ze voor ze begonnen dachten, overeenkomt met de einduitslag.
DE GROTE WINST VAN DEze uitgave ten opzichte van eerdere min of meer gelijksoortige als Is deze ook goed meneer? van C. Buddingh' (1972), Geliefde gedichten van Wim Zaal (1972), Gelezen worden ze ontelbre malen van Robert-Henk Zuidinga (1986) en de Grote poëzie bloemlezing van Aldert Walrecht (1987) zit met name in de minutieuze verantwoording, waarin zo mogelijk de allereerste publikatiedatum, de vroegste bundeling en de meest recente bron der opgenomen gedichten wordt vermeld. Dit laatste gegeven blijft natuurlijk aan voortdurende verandering onderhevig. Zo zag kort voor de verschijning van deze bloemlezing van Kees Stips Het Grote Beestenfeest een vijfde druk het licht, iets wat de samenstellers niet konden weten - de uitgever daarentegen wel! -, en een tweede druk van het Verzameld werk van Jan Arends. Wat ze hadden kunnen en moeten weten is dat van Ziezo van Annie M.G. Schmidt al in 1989 een vierde druk verschenen is, een tweede druk van Woelig stof van Jean Pierre Rawie in datzelfde jaar en een tweede druk van zijn Oude gedichten in 1990. Wat ze trouwens ook hadden moeten weten is dat ‘Aunque vistays la Mona de seda, Mona se queda’ geen Latijn is, maar Spaans. Wat ze bovendien hadden kunnen weten is dat van ‘De blauwbilgorgel’ van Buddingh' een ‘voorpublikatie’ is verschenen in de derde jaargang van het tijdschrift De Schone Zakdoek. En nu ik toch bezig ben: waarom hebben ze als jongste vindplaats van de vijf gedichten van A.C.W. Staring niet voor de Verzamelde gedichten uit 1981 en van vier van de vijf gedichten van Gerrit Komrij niet voor Alles onecht uit 1984 gekozen? Daardoor was het mogelijk de verzen in strikt chronologische volgorde te plaatsen, hetgeen in enkele gevallen tot heel
verrassende uitkomsten leidde. Zo staat ‘De moerbeitoppen ruisten’ van de oude Nicolaas Beets ná al het werk van de jonge Tachtigers.
Voor de keuze uit de gedichten na ca. 1970 moesten de samenstellers noodzakelijkerwijs varen op eigen kompas en op dat van bevriende poëzieliefhebbers. Dat deel van de bloemlezing zal in de toekomst dan ook nog menigmaal herzien en aangepast dienen te worden. Ik pleit hier en nu al voor de opneming van het gedicht met de beginregel ‘Mijn vader was een heer in een verland’ van Eva Gerlach uit haar bundel Verder geen leed (1979; 19872) in de eerstvolgende druk. En misschien kan er ook een plaatsje ingeruimd worden voor het gedicht ‘Toch’ van Charles Ducal uit zijn debuut Het huwelijk (1987; 19892)?
Met uitzondering van de drie oudste fragmenten (waaraan een vertaling in modern Nederlands is toegevoegd) zijn alle teksten herspeld. Buitengewoon handig voor de gebruiker is het register op titels, eerste en bekende regels. Het is te hopen dat dit boek, waarvan de heldere typografie de leesbaarheid zeer bevordert, regelmatig aangevuld en verbeterd herdrukt zal worden.