Liedjes
Hans Dorrestijn
‘God zij geprezen en gedankt al weet ik niet waarvoor’
Dick Welsink
‘U kunst mijn werk dus kraken. | Dat is intelligent. | Maar dit lied kunt u niet maken. | Daarvoor mist u het talent.’ Zo luidt het laatste couplet van ‘Zelfportret of een poging tot genie’ van de moeilijk in een vakje onder te brengen dichter en zanger Hans Dorrestijn, bekend van radio (VPRO), televisie (Veronique) en theater. Wie hem zijn eigen werk hoort vertolken, zichzelf begeleidend aan de piano, geeft zich aan hem over of keert zich walgend van hem af, een middenweg bestaat eenvoudig niet,
HIJ PUURT UIT DE DIEPste persoonlijke ellende de schrijnend-mooiste liedjes, geen middel is hem te subtiel of te grof om beoogde effecten te sorteren. Zo deinst hij er niet voor terug een oude en zeer verheven dichtvorm als het rondeel te gebruiken voor de beschrijving van een wel heel laag-bij-de-gronds probleem. Een groot deel van zijn oeuvre is dan ook onweerstaanbaar grappig, hoewel er tevens buitengewoon ontroerende teksten in schuilen, zoals bijv. het lied ‘Oorlogswinter’ over een jongetje, dat zijn vader, die hem in 1944 door de barre kou achter op de fiets naar Friesland gebracht heeft, niet meer terugziet. Het mag derhalve in het geheel geen verbazing wekken dat een niet gering aantal van zijn recalcitrante teksten, zoals ‘De keukenprinses’, ‘Drinklied’, ‘Moederdag’, ‘De lelijkheid I’, ‘Jagerslied’, ‘Ging ome Jan maar dood’, ‘De kerkhofganger’ etc. etc., gezongen door onder anderen Adèle Bloemendaal en Joost Prinsen, nu al tot de klassieken van het Nederlands cabaretrepertoire behoort. In dit boek - met aandacht voor het detail vormgegeven door Jan Willem Stas - zijn de vroegere bundels
Mooi van lelijkheid (1977) en
Huiselijke omstandigheden (1986) integraal opgenomen, alsmede de afdeling ‘Ik moest een schaap een tongzoen geven’ uit
Verre vrienden (1983, een combinatiebundel waarin ook liedjes van Jan Boerstoel en Willem Wilmink staan), aangevuld met niet eerder gepubliceerd
materiaal: ‘Zoveel uren, minuten, seconden | gaat het noodlot al tekeer. | De tijd heelt alle wonden, | maar slaat er nog veel meer.’. Als ik het voor het zeggen had, hoefde het uur van afscheid voor Hans Dorrestijn voorlopig nog niet te slaan.
Hans Dorrestijn, Ik moest een schaap een tongzoen geven, Bert Bakker, Amsterdam, 1990, 188 p., fl. 27,90; 558 fr.