Print Poëziekrant. Jaargang 14(1990)– [tijdschrift] Poëziekrant Vorige Volgende [p. 24] Gastdichter Johanna Kruit Noord-Frankrijk Proloog Zij rijdt door heuvels van taal uitzicht legt haar het zwijgen op gedachten snijden als wind alsof iets moet worden uitgebeend niet de tijd zelf is iets maar de beleving ervan die ook het dier laat bewegen op zoek naar de bron. I Het kind Zoals ze staat voor het huis en ons nakijkt verlangend om te verdwijnen naar verder en alles al ziet en niet bereiken kan en wij naar haar omzien om te bewaren op te graven en neer te zetten bij hoe het zou zijn klein staand voor dat huis en onbereikbaar. 2 Woonplaats We wilden niet zien hoe het kon wonen zonder licht dat zich bundelt en aarzelend hangen blijft bij een deur onder de grond dat er wasgoed is en honden die blaffen naar wie voorbijgaat aan de bunker waar iemand woont als toevallig en zingt en Kafka leest. [p. 25] 3 Fossielen Hoe we in tegenlicht liepen bij de rots aan de rand van de wereld en bijna bereikten wie we waren hoe we de dag bleven vullen met gebaren die zochten naar wat zich verborg in het krijt totdat we kwamen bij het begin dat zich vasthield in lagen van tijd die we namen zoals water soms doet zonder wens. 4 Nachtegalen Zo licht als de nacht zijn de vogels in de heuvels die om ons heenstaan wanneer we glijden in een droom die zich keert naar de dag zoals water zich omdraait bij kenterend tij. 5 Bosrand De bosrand wacht waar we voorbij gaan en niet zullen zijn omdat beweging ons meeneemt hoe kun je verdelen wat stroomt zoals beken langs oevers haar water aan groen wanneer je nog gaan moet naar woorden van troost. 6 Mont de Couple/bunkers Wij leden aan verbeelding die ons leidde naar een heuvel die sliep in het zonlicht onkruid groeide uit een muur vogels riepen elkaar, stenen kwamen onze voeten tegen eens zullen zij weer nodig zijn om wat je dacht dat nooit zou gebeuren omdat het gebeurt. Vorige Volgende