| |
| |
| |
Gastdichter
Ed Leeflang
Na alle omslachtigheid
Bij oorlog waren ze verboden
de lichtbruine plekken duin.
Daar heb ik vroom gezocht
naar uileballen onder hoge bomen;
er waren resten in van kleine dieren.
Met het skelet uit dat bestorven
braaksel in de hand luisterde ik
naar wind. Wat bestaan was, wist ik
Nu na alle omslachtigheid
aan lang meegedragen gedachten
die je terugvindt in hoeken en kasten,
nu er schot komt in het zelfgericht,
zul je het gefluister in de sparren
niet met welke stemmen ook verwarren.
Als in een duinpan, schever de bomen,
wil je liggen, desnoods tussen
de resten van je gedicht.
| |
Aanzoek
Blijven we samengaan. Ik bedoel
zit schrik niet in je benen;
aan weken impotent. Ik vraag
het maar, ik zet wel anemonen
neer met kronkelige stelen -
de grillen van de wind erin,
als het de wind was. En kiezen
| |
Bij vloed
Een losse regel uit de weggooidoos.
Nog eens rondhangen, mytheloos,
in dit bruin land van de plevieren,
van rek en inkeer in de wieren.
Er daalt een helder licht op prei,
op kool. Een populierenrij
staat afgetopt in stijve kragen.
De akkers, te doodstil voor plagen,
lopen schuin naar een verre dijk,
waarboven masten en een pijp
traag op en neer gaan, een bedwongen
popelen, aan niets ontsprongen
dan oud gebruik, een nieuwe vloed
die alles tilt. Daar moet wat moet.
Het is de leeftijd, het is saai ontzag
voor eeuwig ritme op een vrije dag;
in de vergissing, in de mythe
dat wij de regelmaat genieten.
| |
| |
| |
Bezoek
Maar poëzie moet klagen, want daar is het voor.
Hij zei het weggaand van het grote raam,
liep in een draf mijn kamer door, stak
zijn sigaret aan. Het papierwit pak
flatteerde hem. Niet een jurist die zich
met elegieën juist in leven houdt.
O ja, daar is het voor. Ik geef je Leopardi
die om zijn ongeluk is afgedaan.
Hier is verdriet van een ontroostbaar man
op zijn verlaten heuvel. Hij schreef alvast
‘Vergaan de laatste leugen, vergaan!’.
| |
De inval
In de flard van een gedicht trachtte ik
maanden na die ingreep te rouwen
om jouw stem. Ik vertrouwde hoe of wat
ik schreef eerst wel, toen half,
hield een paar regels staande.
Juist daar werd je een schim
Dat het mij niet benauwde
dat ik, een vriend, de geest
van nota bene Hamlets vader,
hees van dood, maar te verstaan,
Dat ik die zijsprong niet
wist te ontgaan of te weerhouden.
| |
Galerie
Ik kocht de beweging van de hand,
het plotselinge, de beheersing,
opwellingen van een vreemde vrouw,
alles te koop gehangen, zodat ik
mij nederig voelde en aangewaaid
Mijn aankoop was wel omarmen
en daarover zou ik niet praten.
Ik schaf je aan, vergeef me
het snel opkomend verlangen
naar wat ik maar zelden kan zijn:
aandachtig, veroverd, ja 's nachts
door onbruikbare liefde bevangen.
| |
Laatste embleem
Toen de natuur nog niet had opgehouden
mij na te doen en zich te buiten ging
aan mijn verwarring, zag ik in de bocht
die deze spoordijk neemt, de kraai
tuimelend dalen in hoog fluitekruid
en hinkend weer verschijnen
Dit was de laatste vereenvoudiging
die zij beging aan mij. Zij had de kracht
niet meer, goddank, om mij dit soort
herinneringen aan te doen.
|
|