Zang en dans in Central Park
Het is 10 september en het vliegtuig van Aberdeen naar Amsterdam is laat. Ik vind het best zo en lees de krant. De speeltuin van de Generatie Nix is gesloten, staat er in de boekenbijlage. Er is ontwrichting, dreiging, chaos, gevaar, angst.
Ik kijk om me heen. Mensen staan in een rustige rij voor het vliegtuig naar Belfast. Buiten tuimelen koffers over een lopende band een vliegtuig binnen. Bovenop een passagiersluis schatert een meeuw.
De schrijver is er een van de stille generatie. Als hij schrijft, bekent hij, sijpelt de buitenwereld erin door zonder dat hij er erg in heeft, zonder dat het expliciet gaat waar iedereen zijn kop van vol heeft.
Dan komt er een oude man in een rolstoel de wachtruimte binnengereden. De rolstoelduwer, een man in dienst van het vliegveld, zet de stoel op de rem, klapt de voetsteunen opzij en zegt: ‘Nu moet je hier in de stoel gaan zitten en wachten tot ik je weer kom halen. Denk erom, niet gaan wandelen, gewoon blijven zitten waar je zit.’
De oude man, een kale baas met een blindenstok en een enorme donkere bril, half afgezakt op zijn neus, probeert zich te oriënteren en begint een betoogje. Maar daar heeft de rolstoelduwer geen tijd voor. ‘Hier is je stoel,’ zegt hij. Met vriendschappelijke aandrang duwt hij tegen de rug van de oude baas, die moeilijk overeind begint te komen. Zijn onvaste handen zoeken en vinden de rolstoelleuning en met een diepe kreun verheft zijn stramme lijf zich op zijn benen. De begeleider duwt en trekt hem net zo lang aan zijn schouders totdat hij is waar hij wezen moet; pontificaal op de hoek van een bank, onder een grote plant, blindenstok op zijn buik, tas aan zijn voeten.
‘Denk erom, blijven zitten waar je zit. Het vliegtuig is te laat, dus het duurt nog even. Niet bewegen.’
De baas lacht en wuift zijn hand.
Het vliegtuig is inderdaad te laat. Veel te laat.
Uren gaan voorbij.
De man zit en komt niet van zijn plaats. Zijn lippen bewegen in een stille prevel, zijn stok verplaatst hij nu en dan van zijn ene naar zijn andere hand, maar verder zit hij daar maar. Voor zijn donkere bril gaan honderden reizigers voorbij. Ook al zit ik pal naast hem, ik geloof niet dat hij me opmerkt.
Als na drie uur nog niemand zich heeft gemeld, begint hij toch onrustig te worden. Hij haalt zijn stok van zijn buik en begint tegen de kamerplant naast hem te slaan. De plant, een ongezonde manshoge boom laat wat blad vallen, zodat de oude baas al gauw een herfstige verzameling bladeren op zijn schouders heeft liggen. Op een goed moment houdt hij het niet meer. Hij buigt een beetje opzij en zegt tegen de leegte om hem heen: ‘Is dat vliegtuig naar Amsterdam al weg?’
‘Nee, die is er nog niet eens,’ zeg ik. ‘Ze zullen u niet vergeten.’
Hij begint te lachen. ‘Ooooohwell,’ zei hij. ‘Ooooohwell.’ En hij knikt wat. ‘Dit is mijn laatste reis,’ zegt hij dan.
Voordat ik heb kunnen bedenken wat ik daarop kan antwoorden zegt hij: ‘Ik ben 87. Ik ga naar New York. Naar m'n nicht. Die woont in Manhattan.’
‘Dan hebt u nog een hele reis voor de boeg,’ zeg ik. ‘Ik hoop dat ze in Amsterdam op u wachten met de aansluiting.’
‘Ooooohwell, die wachten wel op mij. Die weten dat ik kom. Die gaan echt niet zonder mij weg. Vanavond om 9 uur ben ik in New York.’ Hij lacht. ‘Oooohwell,’ zegt hij.
Het vliegtuig naar Bergen is klaar voor vertrek en vertrekt. Een stoet reizigers gaat door het smalle pad aan hem voorbij als in een langzame choreografie; in stilte heffen ze de benen behoedzaam over de blindenstok en tillen de koffers over zijn knieën.
Hij knikt, alsof hem iets te binnen schiet wat hem bevalt. ‘Mijn vrouw gaat niet mee,’ zegt hij, ‘die is kreupel, zie je. Maar ik ga wel, we gaan zingen en dansen in Central Park.’ Hij lacht en met onvaste hand zet hij de bril recht op zijn neus. ‘Ze zijn dol op Schotten in Amerika. Vanwege het zingen en het dansen. Ze hebben een barbecue, speciaal voor mij. Ooohwell.’ Hij knikt en lacht.
Een half uur later komt de duwer hem halen. En terwijl hij in de rolstoel gehesen wordt, lacht de oude Schot opnieuw en hij zegt: ‘Zie je wel, ze vergeten me niet. Daar gaan we dan, naar New York, zingen en dansen in Central Park.’
Hij steekt zijn stok bij wijze van groet omhoog.
Terwijl hij naar de gate gereden wordt, vallen de herfstbladeren van zijn schouder.
Ik sta op en loop achter hem aan. ‘Die man gaat gewoon naar New York,’ zeg ik hardop. ‘De rest is geschiedenis.’
Mathijs Deen (1962, Hengelo (Tw)) groeide op in Boekelo, studeerde Nederlands in Groningen en presenteert sinds 2002 het historische programma OVT voor VPRO radio. Publiceerde romans en verhalen bij uitgeverij Passage.