Nuchter
Tot slot Stitous Varkensroze ansichten. Een tour de force - voor alle drie de dichters geldt trouwens dat zij met gemakkelijke oplossingen geen genoegen nemen. Stitou: ‘Taalvreugde en pijn, daar gaat het volgens mij om in de poëzie’.
Stitou schreef in Optima behartigenswaardige woorden over het dichtproces en de relatie tot zijn taalgebruik:
‘Zingt er door mijn taal een andere taal die naar buiten wil? Ik weet het niet. Ik denk het eerlijk gezegd niet. Mijn kennis en beheersing van en vertrouwdheid met het Marokkaans-Arabisch zijn zeer gebrekkig, om niet te zeggen: verwaarloosbaar. Wel kan deze taal mij zeer verrassen, bijvoorbeeld als het gaat om uitdrukkingen die ik niet eerder heb gehoord, en die mij om de een of andere reden aanspreken. Dan kan het voorkomen dat ik zo'n uitdrukking gebruik, een plaats geef in een gedicht. Een roddelaarster: haar mond vreet haar op. Haar mond vreet haar op! Een druktemaker: een man met drie handen. Drie, drie handen! Een paar keer heb ik zo'n uitdrukking vertaald (drie keer om precies te zijn: het mag geen trucje worden).’
Het mag geen trucje worden. Zelden las ik intrigerender poëzie dan van deze ironische, nuchtere dichter, die als een druïde tovermiddeltjes mengt en speelt met taal en werkelijkheid en filosofie alsof er niets anders bestaat. Het gedicht ‘Afstudeerproject’ zit even knap als eenvoudig in elkaar: Ze heeft eigenlijk geen zin vannacht,/ mijn joodse verloofde/ wendt zich van mij af/ abrupt, knipt het licht aan.... De associatie met Primo Levi en Celans dodenfuga gaat door merg en been: je goudblonde haar Margarete//je asgrauwe haar ulamith/goudblond, asgrauw, goudblonde,/asgrauwe pruiken, waarom doe je dáár dan niets mee?...
In ‘De schil waarop wij leven’ gaat het in vier gedichten om wat wij zien en horen: wat zich in al zijn naaktheid en banale onschuld aan ons voordoet (zie p. 38).
Bij Nasr het woordkunstige, bij Schaffer het ontwijkende, bij Stitou het zich tonende, dat is de oppervlakkige conclusie van dit stuk. Wie lijkt op wie? Nasrs lange Sjostakovitsj-gedicht lijkt op ‘Shakespeare, misselijkmakend of omtrent onze vader, details’ van Stitou. Terwijl de toon van diens ‘De vreemdeling bestaat niet’ weer doet denken aan Schaffer. Zowel Nasr als Stitou maken gebruik van mantra's, van affirmaties. De uitbundige toon van Nasr en de in kalme filmische beelden vervatte bezweringen van Schaffer zijn uitersten, Stitou verenigt beide én andere werkwijzen in Varkensroze ansichten tot een speels filosofisch raamwerk. Hoe groot het resultaat ook mag verschillen, in hun oorsprong zullen ze zich ongetwijfeld kunnen vinden in de woorden van Gerrit Kouwenaar: ‘Dichten is voor mij ontwikkelen, onthullen; het doordringen in menselijke lagen... met de leugenachtige en dubbelzinnige taal als creatief instrument.’
Er waait een mistral in de Nederlandse poëzie. De hele veranderende complexe wereld doet haar intrede. Met deze drie dertigjarigen zijn we het polderpeil definitief ontstegen. ■