Passionate. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
Palmbomen met lampions langs de boulevard. Mooie meisjes op de promenade in weinig verhullende bikinitopjes die sigaretten opsteken en lachend als stoere jonge heren op scooters voorbij rijden. Sprookjesachtig verlichte kraampjes vol zakken suikerpinda's, lollies en zuurstokken, met wilde armgebaren aangeprezen door koopmannen met zonnebrillen. Sieraden van schelpen en geslepen stenen in blauwe tinten worden door kinderen opgetild uit glazen doosjes. Toeristen met buiktasjes dingen af tot de prijs van een oversized T-shirt met de opdruk van een Keith Haring-print naar hun inzicht redelijk is. Magere zwerfkatten scharen zich rond een stapel bedorven vis onder een lantaarnpaal. Op een plein speelt een orkest klaagliederen. De violen jammeren in de donkere nacht. Alles wat ik zie en hoor is traag, lobbig, glijdend. Ik kijk naar Adams, voorzitter van het Nederlands Filmfonds, de bestuurder van deze roze cabrio. Zijn haar heeft de structuur en kleur van watten. De huid is bruin en leerachtig door intensieve blootstelling aan fel zonlicht. Ondanks dat de auto hoge snelheden zou kunnen halen, rijdt Adams met een constant traag tempo van niet meer dan veertig kilometer per uur.
‘Je regisseert goed,’ zegt Adams. ‘Uitmuntend.’ Zijn stem klinkt dof en vol echo, alsof hij de woorden uitspreekt in een diepe kerker. Ik laat me niet van de wijs brengen door zijn compliment. Ik pak mijn pakje sigaretten uit mijn binnenzak en steek een Davidoff op. ‘Gehoorzaam en conservatief gedrag zal een welkome eigenschap zijn in de filmwereld. Scherpte en cynisme moet je laten varen, heb je dat begrepen?’
We rijden urenlang over donkere autostrada's. De oplichtende witte onderbroken streep op het wegdek werkt hallucinerend. Wanneer ik mijn ogen sluit, zie ik niets dan verticale strepen omgeven door een donkergroene aureool op mijn netvlies. De stralen waaieren door het luchtruim en de aureool vervult de wereld. ‘Vertel eens, hoe denk je dat het is om succesnummer in de business te zijn?’ vraagt Adams nadat hij zijn raam open heeft gedraaid en de lauwe nachtgeur van diesel en oleanders de auto vult. ‘Hoe wil je je doel bereiken?’ ‘Ik wil geld verdienen met mijn hobby.’ ‘Ik zou jaloers worden. Maar ik geloof je niet.’ ‘Dat is niet zo vreemd. Ik geloof u namelijk ook niet.’ ‘Waarom zo opstandig?’ Hij steekt zijn hand uit het raam terwijl hij met de andere stuurt. ‘Het is een prachtige nacht. Huiveringwekkend mooi. Ruik de geuren van het Italiaanse platteland. De bossen, de steden, de spiegelende meren, opalen eilanden, oceanen van ether, en dan dat verre, verre niets, dat zo trilt als een bleek, bleek licht... Denk aan je carrière. Ik geloof je nog steeds niet, jongen...’ Adams lacht. ‘O man, ik geloof je niet.’ ‘Wat is er zo ongelooflijk aan?’ ‘Ik geloof je niet.’ Ik kijk uit mijn raam. De eenzaamheid van de lege autostrada, het zachte zoemen van de motor en de verlammende geur van de pijnbomen maken me week en neerslachtig. ‘...Heb ik gelijk? Is dat het?’ ‘Dat zou zo maar kunnen, ja.’ ‘Dan hoef ik u toch verder niets uit te leggen...’ | |
[pagina 33]
| |
‘Het enige wat je moet doen is de opdracht vanavond vervullen. Dan ben je er van af.’ ‘Is dat een belofte?’ vraag ik Adams met klem. ‘Kunt u me dan garanderen dat alles... alles voorbij is? Dat het budget dan rond is?’ Ik zit al een half uur met een geschroeid filter in mijn vingers. Ik ben vergeten te roken. ‘Ja... ja. Dan is alles voorbij.’
De maan blinkt fel aan de hemel. Adams voert me mee op een middernachtelijke tocht waar ik de bestemming niet van ken. Dit is waar ik steeds voor gevlucht ben. Hij neemt een afslag die leidt naar een motel. Ik heb geen idee waar ik nu zou moeten zijn, ik heb niet op de borden of routeaanwijzingen gelet. Het vreemde is, ik voel me niet eens nerveus of bang. Adams is bijzonder vriendelijk. Ik zou zo kunnen weglopen, maar als ik dat zou doen, en morgen het eerste vliegtuig naar Schiphol neem, staat Adams de volgende dag weer lachend voor mijn deur. Ik heb de verkeerde keuzes gemaakt in mijn verleden, ik heb gezondigd, ik moet gestraft, het is onvermijdelijk. De duivel sloeg op zijn trommel en sprak een vloek uit. Maar Isabella, ik zal je in mijn hart houden, dicht bij me. Adams stopt de wagen op het parkeerterrein. Hij zwijgt. Het tikken van de klok en het kraken van de leren stoelbekleding is alles wat ik nu hoor. ‘Ruik ik de zee?’ vraag ik. ‘Ik weet niet of jij de zee ruikt. Feit is: de zee ligt achter de heuvels.’ Hij wijst naar een plek aan de overkant van de snelweg. ‘Hou je van de zee?’ Ik knik. ‘Waarom hou je van de zee?’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Is het de geur van het zoute water, de temperatuur, het geluid van de golven?’ ‘Nou...’ ‘Ons is door een almachtige kracht ingegeven dat we van de zee houden. Iedereen houdt van de zee. Maar ieder op zijn eigen manier. Iedereen gelooft in de zee.’ ‘Ja...’ ‘Ja, en? Zal je denken. Maar je staat er niet bij stil dat we geloven in de zee en er van houden alleen maar omdat we haar kunnen zien. Iedereen zijn eigen zee. Als ik denk aan de zee, denk ik misschien aan een andere dan jij.’ ‘Waar wilt u naartoe met dit verhaal?’ ‘De zee is de plek van rampspoed en ellende maar ook van schoonheid en troost,’ vervolgt hij. ‘En ze is groot. Man wat is ze groot.’ Adams sluit zijn ogen en roffelt zijn vingers op het stuur. ‘Man, wat is ze groot,’ fluistert hij. Vanavond word ik gekneveld in de donkere zee geworpen, dat staat vast. ‘De zee is groot en heeft vele verboden kleuren. Kleuren die wij, stervelingen, niet zullen zien... omdat het te donker is daar beneden. Te zwart. En ons hoofd zou imploderen. Onze ogen zullen niet eens de kans krijgen om het zwart te aanschouwen omdat de oogkassen zullen versplinteren op de zeebodem. Breng ik je in de war?’ ‘Behoorlijk.’ ‘Het is niet mijn bedoeling...’ Hij lijkt zowaar emotioneel te worden. ‘Het is niet mijn bedoeling om je van slag te brengen, jongen.’ Adams legt zijn knokige bleke hand in mijn nek. ‘Je weet toch dat ik je ken. Ik ken je, hè? Kom op jongen.’ | |
[pagina 34]
| |
Hij maakt zijn gordel los, buigt zich over me heen en kijkt me indringend aan. ‘Goede jongen. Jij bent een goede jongen.’ Hij laat zich weer in de leren stoel zakken. ‘Maar goede jongens als jij hebben slaap nodig.’ ‘Slapen we hier?’ vraag ik, wijzend op het motel. ‘Ik hoop dat het goed genoeg is voor jou?’ ‘Ik ben niet moe,’ lieg ik. ‘We hebben uren gereden, je moet wel moe zijn. En trouwens, ook ik ben moe.’ Adams knakt zijn vingers. Hij opent zijn portier en stapt uit. Ik blijf zitten. Terwijl hij zich buiten op de parkeerplaats uitrekt kijk ik naar de oplichtende wijzers van de analoge klok op het dashboard. Half drie. ‘Stap toch uit,’ zegt hij. ‘Ruik de mediterrane lucht vermengd met uitlaatgassen en motorolie.’ Ik klik mijn gordel los en stap uit. Mijn gewrichten en spieren zijn stijf. Zweet staat in mijn knieholtes en onder mijn oksels. Ik loop achter Adams aan.
De kamers zijn ruim en verzorgd, maar zeer donker. Dikke donkerblauwe gordijnen hangen voor de ramen. Wat mij benauwt, is het tweepersoonsbed. Moet ik daarin samen met Adams gaan liggen? ‘Je bent een lieve en getalenteerde filmjongen,’ mompelt hij. ‘Maar ik kan niet elke cent omdraaien om je verdomme ook nog eens een eigen kamer te geven.’ Beduusd sta ik aan het bed en kijk toe hoe Adams zich uitkleedt en alleen zijn witte sokken aanhoudt. Zijn maatpak hangt keurig over een stoel. Ik durf nauwelijks te kijken maar ik vang een glimp op van zijn geschoren pik in het halfduister. Hij heeft zijn handen onder zijn hoofd geschoven, alsof hij aan het strand ligt. Zijn lichaam glanst van de huidolie. Tevreden wiegt hij met zijn voeten. Ik word misselijk en wil de kamer verlaten.
‘Ben je bang dat ik je zal neuken? Dat stadium zijn we nu wel gepasseerd. Het enige wat ik nog zou willen vanavond is dat je een stukje voor me danst. Kom, dans voor me.’ ‘Dansen?’ vraag ik perplex. Ik heb grote twijfel of het pistool echt geladen is maar ik neem liever geen risico. ‘Dansen.’ ‘Er is geen muziek.’ ‘Dans maar wat... ik zing wel een liedje.’ Adams neuriet met zijn ogen dicht een onduidelijke melodie die alle kanten opgaat. Ik blijf echter stilstaan. Als hij zijn ogen opent en ziet dat ik niet dans, stopt hij met neuriën. Hij laat het pistool zakken, wat me geruststelt. ‘Waarom ben je zo opstandig...’ fluistert hij nu. Met zijn vrije hand wrijft hij door zijn witte haardos. ‘Je hebt zoveel talent. Doe het voor me. Doe het voor je eigen bestwil.’ Plompverloren sta ik aan de andere kant van de kamer. ‘Trek je overhemd uit en dans voor me.’ Adams richt het pistool nu weer op mij en maakt het wapen schietklaar. ‘Dansen. Ken je methoden,’ sist hij en zingt dan een slechte uitvoering van Paole Conte's ‘Max’. Vol wanhoop knoop ik mijn blouse los en ik dans onhandig met mijn armen langs mijn lichaam. ‘Kom op het bed,’ commandeert hij. Hij draait zich om en ligt nu op zijn buik met zijn bruingezonde kont iets omhoog gericht. Mijn bloed bonst in mijn halsslagader. Voorzichtig ga ik op het bed zitten, mijn rug naar hem toe. ‘Niet zitten,’ sist hij emotioneel en schudt meewarig zijn hoofd. ‘Ik wilde toch dat je danste?’ | |
[pagina 35]
| |
‘Dansen, op het bed?’ vraag ik met een krakerige stem. ‘Precies, ja.’ ‘Mijn god,’ fluister ik en vraag dan: ‘Wanneer komt er een einde aan dit circus?’ ‘Dansen!’ brult hij nu. Luider dan zonet vervolgt hij de tekst van ‘Max’. Geschrokken ga ik op het wankele tweepersoonsbed staan en maak stupide heupbewegingen terwijl ik hard mijn best doe om Adams' blik te ontwijken. Hij onderbreekt zijn valse en slecht gearticuleerde zang. ‘Kijk me aan als je danst,’ zegt hij streng en duwt de loop van het pistool op mijn enkels. Ik doe wat me opgedragen wordt. Ik kijk naar zijn indringende ogen en witte haar, dat beschenen wordt door het bedlampje boven zijn hoofd. Ik dans. Hij richt zijn hoofd iets op en haalt met een hand het kussen onder zijn hoofd vandaan, maar hij blijft zingen en het pistool op me richten, dus dans ik gehoorzaam verder. Hij reikt me het kussen aan en zegt dan vluchtig ‘haal de sloop eraf, geef me de sloop, jongen,’ en zingt dan verder. Terwijl ik door blijf dansen haal ik het kussen uit de sloop en geef de sloop aan Adams. Hij begint zijn pistool schoon te poetsen. Adrenaline schiet door mijn lichaam. Hij gaat me nu doden, hij gaat me omleggen. Bijna huilend dans ik nu op het verende bed, het kussen in mijn hand. Als hij het pistool naar eigen inzicht goed heeft opgepoetst, legt hij het naast zich neer, al maakt zijn huid geen contact met het wapen. Hij gebruikt de hoes als een soort handschoen. Hij gebaart dat ik het kussen terug moet geven. Adams legt het slooploze kussen weer onder zijn hoofd. Met mijn blik gericht op het blinkende pistool, dans ik verder. ‘Pak het pistool, dan,’ mompelt hij en kijkt me streng aan. ‘Pak het pistool en schiet me door mijn kop. Dit is wat je wilde. Dit is het einde van je nachtmerries. Pak het pistool en schiet. Schiet me dood.’ Ik stop met dansen. Ik stap van het bed af. ‘Mijn bloed zal als een prairieroos op de muur getekend zijn, jongen. Doe het. Het is vrij simpel. Neem het wapen, richt op mijn hoofd of iedere andere plek die je in gedachten hebt en haal de trekker over. Desnoods meerdere malen.’ Hij speelt met de kussensloop, laat die door zijn vingers glijden. ‘Nee. Ik wil dit niet. Ik wil er niets meer mee te maken hebben.’ Ik trek mijn blouse weer aan en begin door de kamer te ijsberen. ‘Waar ben ik aan begonnen?’ zeg ik hardop. ‘En vooral: waarom zit ik in deze situatie?’ ‘De vraag is niet waar je aan bent begonnen, de vraag is hoe je het eindigt,’ hoor ik Adams' stellige weerwoord. Ik druk me in de hoek van de kamer, mijn rug naar hem toe. Ik wil verdwijnen. Oplossen in de gordijnen.
Er is niet geschoten. We kijken televisie om de tijd te doden. Na een tijd zegt Adams: ‘Ik kan je geruststellen: ik heb het fonds net gebeld dat ze het geld naar je producent kunnen overmaken. Jammer dat ik je script niet heb gelezen.’ Een kus in mijn nek is het laatste wat ik wil, maar het eerste wat ik voel. |
|