Passionate. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Niccolò Ammaniti en Luisa Brancaccio
| |
[pagina 19]
| |
Dit kloteavondje moet toch aflopen! zei hij bij zichzelf, en hij greep zich woedend vast aan de spijlen van de kooi. Door kracht te zetten in zijn armen trok hij zich omhoog. Hij stak een voet tussen de punten van het roestige hek. Even wiegelde hij, zijn hoofd tolde van de drank. De zwaartekracht en zijn duizeligheid spanden samen om hem te laten vallen. Hij sloot zijn ogen en liet zich aan de andere kant zakken. Met een dof geluid kwam hij neer. Zijn hart was adrenaline naar zijn slagaderen gaan pompen en het speeksel in zijn mond was opgedroogd. Hij deed zijn broek, die opgekropen was tot aan zijn knieën, goed. Wat allejezus goor! Het omslag kraakte van het opgedroogde bloed en organische materiaal van het dode dier. Van de andere kant van de spijlen moedigde Aldo hem aan. Hij leek wel een met amfetaminen volgestopte orang-oetang. ‘Schiet op!’ Het stonk. Het stonk daar naar stront, pis en wild beest. De twee dieren lagen op het cement te slapen. ‘Schiet op!’ ‘Niet zeiken jij!’ brieste Emanuele. Die twee buideldieren hadden bij achtentwintig graden Celsius onder de Australische sterrenhemel moeten liggen in een mooie wei van dertigduizend vierkante meter, maar in plaats daarvan lagen ze in Rome in een kooi dood te vriezen en te slapen tussen hun uitwerpselen. Ze bleven roerloos liggen. Wil je meemaken dat ze dood zijn? Dat de dieren van deze dierentuin allemaal dood zijn? Hij werd bestormd door een gruwelijke twijfel. Ze hebben de dierentuin gesloten en zijn weggegaan. Ze hebben de dieren in hun kooien laten creperen. Toen zag hij het jong met zijn achterpoten trappen, zoals honden doen wanneer ze dromen. Hij liep naar voren. De moeder was enorm. Een reusachtig beest van negentig kilo. De lange gespierde staart leek wel een met haar bedekte waterleiding. Ze klemde hem tussen haar kleine voorpootjes, rattenvoorpootjes met scherpe nagels. Maar die achterpoten waren buiten proporties en ongelooflijk sterk. Ze had een Bambi-kop. Een enorme grijze, misvormde Bambi. Het was voor het eerst dat Emanuele kangoeroes van zo dichtbij zag. Hij kon het gevaar ervan niet inschatten. Documentairedieren. Waren ze agressief? Zouden ze bang zijn? Emanuele had geen flauw idee. Hij besloot dat het gezonder en fatsoenlijker zou zijn om niet de grote wakker te maken. Langzaam, met de nauwkeurige, precieze gebaren van een Chinees die mikado speelt, pakte hij de kleine op en nam hem vastberaden in de houdgreep. Hij was glad en woog niet zo veel. Klaar! Hij liep weg. De kleine kangoeroe begon wild te bewegen en als een bezetene te trappen. Emanuele hield hem steviger vast en keek hem in de ogen. En daar ging hij in de fout. In die pupillen zo zwart als olie en zo groot als knikkers zag hij alle angst van | |
[pagina 20]
| |
de wereld. De ontzetting van de herbivoor die verscheurd wordt door de carnivoor. Hij bleef hem verstard aankijken en liet hem toen los. Van een andere wereld kwam Aldo's stem: ‘Wat doe je nou?!? Je had hem beet en je laat hem ontsnappen!’ Maar dat was een verre wereld, aan de andere kant van de spijlen, een wereld die nog nooit een kangoeroejong in haar armen had gehouden, die niet weet hoe zacht en warm het is. Een wereld die nergens ene sodemieter van begrijpt. Hij liep vastberaden naar de spijlen. Hij voelde zich beter. Stukken beter. Hij had Aldo, Melania en zijn geweten in één klap geloosd. Hij was die verdomde kooi binnengegaan. Goeie poging. En hij was er zuiver weer uit gekomen, hij was niet gezwicht voor de klotegrillen van die teef. Emanuele draaide zich een laatste keer om naar het kangoeroetje, dat zich in een donker hoekje had verstopt. Hij stak een arm op. Wilde hem gedag zeggen. Maar zijn hand reageerde niet op het commando en begon te trillen, net als het jong. Moeder kangoeroe was wakker geworden. Ze zat stil in het midden van de kooi. In al haar grootheid. Ze keek hem met twee donkere ondoorgrondelijke spleten aan. ‘Godallemachtig.’ Emanuele verlamde. Zijn hart klopte in zijn keel. ‘Wat wil die verdomme? Waarom kijkt-ie me aan?’ Hij had het tegen die twee buiten. ‘Weet ik veel, man... Verdwijn!’ Makkelijk gezegd. Tussen hem en de spijlen lagen drie meter. Tussen hem en de kangoeroe twee meter. Drie plus twee is vijf. Een sprong van vijf meter voor een kangoeroe is een koud kunstje. Hij begon vreemd te rekenen. Alsof hij in plaats van het vege lijf te redden een klotesom moest oplossen. Dit was iets voor gladiatoren. Voor christenen en leeuwen. ‘Oké. Geen punt. Ik haal je hieruit. Je moet je langzaam bewegen, oké?’ Aldo sprak langzaam met nadruk op ieder woord. ‘Steek je handen op.’ Emanuele gehoorzaamde. Als Aldo hem op dat moment had gezegd een vinger in de kont van de kangoeroe te steken om haar te sussen, had hij dat waarschijnlijk ook gedaan. Het dier bleef roerloos zitten met die stomme koeienkop. ‘Goed zo. Nu draai je je om en loop je naar het hek. Maar niet te hard, denk erom!’ Emanuele keerde de kangoeroe de rug toe en liep als een astronaut op de maan. Zorgvuldig zette hij de ene voet achter de andere. Voorzichtig. Precies zoals Aldo had gezegd. Eén stap. Twee stappen. Drie. De reusachtige kangoeroe verroerde zich niet. Hij was veilig. Emanuele lachte. Ik heb het hem geflikt! Hij wierp zich op de spijlen en greep ze vast. Hij werd achter zich een nauwelijks merkbaar geluid gewaar, een ijzige windvlaag, praktisch niets, het hijgen van een verspringer. Hij kreeg niet de tijd om zich om te draaien, te kijken, omhoog te klimmen, zijn stekels op te zetten, niets. Hij werd met een moordende kracht tegen de spijlen geplet. Een dreun tussen zijn schouderbladen. Hij spuwde alle lucht die hij in zijn lijf had uit en gleed langzaam op de grond, onverbiddelijk, zonder krachten meer. In slow-motion. | |
[pagina 21]
| |
Geraakt en gezonken. Emanuele probeerde languit op de grond te ademen, maar stootte alleen rauw gereutel als van een dodelijk gewonde dolfijn uit. Zijn snuit op het cement. Zijn mond open. ‘Sta op! St...’ Hij herkende de stem van Melania. Ver weg. Het klopte met golven in zijn oren. Hij draaide zich om. Sterren. Aan de hemel stonden sterren. Het hemelgewelf was merkwaardig licht. Zijn longen zaten dicht als vacuüm verpakte koffie-sachets. Het melkachtige melkwegstelsel en meer naar beneden de ozonsfeer en nog lager de wolken. Emanuele zag dit alles verdwijnen en probeerde het met zijn mond op te slokken. Het in te ademen. ‘Ademen, Emanuele! Ademen!’ Met een pijnlijke kramp slikte Emanuele lucht in en het hemelgewelf dook weer op. Waar is ze? De kangoeroe huppelde als een bokser om hem heen. Ze wachtte alleen tot Emanuele weer opstond om het af te kunnen maken. Happend naar lucht sleepte Emanuele zich naar het hek. Hij greep de spijlen met zijn handen vast. Die teef had hem in de hoek gezet. Even hoopte hij dat er een scheidsrechter zou komen en K.O. zou roepen. ‘Sta op! Sta op! Anders...’ (vermoordt ze je!) ‘... springt-ie weer boven op je!’ schreeuwde Aldo gealarmeerd. Je sterft in de kooi van een kangoeroe, lichtte zijn verstand hem in. Niet aan een infarct, niet aan kanker, niet aan honderdtachtig op de snelweg. Nee. Je gaat zo afgemaakt worden door een verdomde kangoeroe. Want kangoeroes zijn de gemeenste dieren ter wereld en ze komen niet alleen voor in natuurprogramma's. Maar wat hij voor zich had was geen stomme kangoeroe meer. Het was een killer. Het was Mike Tyson met een staart en een buidel. ‘Alsjeblieft, laat me hier uit, doe open!’ Emanuele was weer opgestaan, met zijn armen hield hij door de spijlen Aldo's handen vast. ‘Laat me hier uit, Aldo, nu is het welletjes, ik wil eruit.’ Melania griende op haar knieën op de grond. ‘Emanuele, je moet eroverheen klimmen. Snap je? De kooi zit op slot! Jezus, klim over dat klotehek heen!’ Aldo schudde hem door elkaar en probeerde die stomme, onlogische wens uit zijn hoofd te halen. Doe open alsjeblieft. De kangoeroe stond stil en wachtte af. Emanuele liet Aldo's handen los omdat hij een golf braaksel omhoog voelde komen. Misschien zou de kangoeroe dat maaggeschenk aanvaarden. Ze zou de groentepuree van moedertjelief snel naar binnen werken en hem laten opkrassen. ‘Waar ga je heen? Je moet eruit!’ Aldo probeerde hem tegen te houden. Maar met zijn rug naar de spijlen gleed Emanuele uit in een hoekje van de kooi. ‘Ga de oppasser roepen. Als ik braaf ben, als ik me niet verroer, dan zal hij niet...’ ... springen. De kangoeroe sprong. Terwijl ze zich verhief op haar staart ging ze met haar poten naar voren, gereed om te trappen. | |
[pagina 22]
| |
‘MIJN GOD!’ Emanueles hand ging regelrecht naar het pistool dat hij in de zak van zijn jasje had. Het pistool van de juwelier. En in die handeling school geen bewustzijn maar alleen instinct, de doodsangst in zijn DNA. Omdat Emanuele op het punt stond dood te gaan en die klotekangoeroe op het punt stond hem dood te maken en niets nog zin had behalve die ongericht gevuurde kogel die rechtstreeks naar de hersenen ging, explodeerde en achter de spijlen de rode brij uiteen deed spatten, de kop in tweeën barstte bij een buideldier dat geen fuck te maken had met het leven van Emanuele. En verder was er niets meer om op te schieten. De kangoeroe viel log aan zijn voeten neer. Emanuele bleef zich aan de bloederige spijlen vasthouden, terwijl dat lichaam bleef trillen en de laatste restjes leven uitstootte. Het jong, dat tot op dat moment ineengedoken was, huppelde naar het kadaver van de moeder. Het draaide eromheen, snuffelde eraan, wreef zijn snuit ertegenaan. En toen probeerde het in de buidel te kruipen, het enige veilige hol dat het kende. Emanuele deed zijn ogen dicht en zijn mond open.
Oorspronkelijke titel: ‘Seratina’, afkomstig uit de verhalenbundel Gioventù cannibale, Daniele Brolli (red.), Turijn, Einaudi, 1996. | |
[pagina 23]
| |
[advertentie] |
|