Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Beginnen met een ogenschijnlijk niet ter zake doend, eerder ‘poëtisch’ dan ‘functioneel’ beeld, dat typeerde jaren en jaren de Haagse Post reportage. En zo ging zo'n reportage door: nog meer beelden. Interrupties. Losse gedachten. Monologue interieur. Tot het abrupt bedoelde einde; een slotbeeld. Met als doel dat dit op het netvlies beklijfde. Dit soort taal. In deze stijl van korte zinnen en beklijvende beelden. Geen woord teveel, maar dat dan met heel veel woorden. Want de typische HP reportage nam altijd veel bladzijden in beslag.
Het diepere idee achter deze vorm van journalistiek was: de journalist is een schrijver. Diens observaties, liefst zo persoonlijk mogelijk, stonden centraal. Geciteerde uitspraken van betrokkenen waren slechts de al dan niet ironische onderstreping van de blik van de schrijver. Of ze zweefden erbij als aparte eilandjes van schoonheid, losgemaakt uit het gesprek en daardoor haast als een gedicht. Mooi opschrijven. Veel sfeer. Geen boodschap. De typische HP reportage was net zoiets als de gemiddelde VPRO reportage: de verwonderde blik van de onthechte observator, contra de burgerlijke mens in de reportage, die zich niet bewust was van zijn eigen absurditeit en zich zodoende liet betrappen. Dat was wat je noemt verfijnd genieten. Voor de incrowd. | |
Een voorstellingIk heb heel wat nummers van de HP bewaard, met name uit de jaren tachtig, toen de in de jaren zeventig ingezette individualisering en ont-politisering voortwoekerde. Nu, levend in een grimmiger en spannen-der tijdbestek (Fortuyn, 11 september, Irak), kijk ik bevreemd terug naar die periode. Het was één speelkwartier. De politieke actualiteit van alledag werd oninteressant genoeg bevonden om naar de achtergrond te kunnen schuiven. De meeste covers waren vaag cultureel, levensgevoel-achtig van aard. Men ging op zoek naar de tijdgeest onder de jongeren. Men wandelde door ‘de straat van het moderne leven’. Men vroeg zich af wat er was gebeurd met het linkse levensgevoel. Men groef zich Pomo. Binnen het speelkwartierkader kon alles. Een stilistische exercitie over ‘de nieuwe hond’. De ins en outs van de nieuwe mannengeurtjes tot in alle details, idem dito over de genoegens van de sigaar of het overlijden van de eigen papegaai. Een heel nummer met impressies in woord en beeld over ‘de nacht’. Of: de journalist puzzelde, kennelijk na vele spreek- en hangsessies, fragmentgewijs, met stukjes brief, monoloog en observatie, een sfeerbeeld in elkaar. Over ‘Matroos Vos, de man achter Gerard Reve’. Zes pagina's lang. Bij de lezer werd ademloze interesse en breed geduld verondersteld, opdat deze mee wilde gaan in die impressionistische graaftocht | |
[pagina 17]
| |
naar het allerindividueelste. Alles over Matroos Vos. Geoudehoer over op bezoek willen bij andere mensen, maar daar zijn dan weer altijd anderen bij. Over het verschil tussen jongens van veertien en zeventien. Over wat ‘Gerard’ allemaal wel niet bewaarde. En nog heel veel meer. Zoals in een roman dus. Want een roman is in essentie natuurlijk nooit een boodschap. Een roman is een sfeerruimte. Een voorstelling. Waarbinnen personages herkenbaar worden. Zodat de lezer na afloop kan zeggen: Zo zou dit of dat kunnen gaan. Verschrikkelijk. Droevig. Hilarisch. En dat is lekker om te lezen. Dan ben je even helemaal weg. Soms, overigens, is een roman ook een verhaal. Begin. Eind. Opbouw. De typische HP reportage was dat meestal veel minder. Want een verhaal, dat hoorde bij een betoog. En te betogen viel er in die tijd meestal niets. | |
Totaal verschillendNormaal gesproken worden in de journalistiek functionele afwegingen gemaakt. In de zin van: alles goed en wel met deze of gene schitterende details die je dromenderwijs kunnen vervoeren, of die anderszins te mooi zijn om niet op te schrijven of zelfs uit te werken tot een poëtische kluwen, maar om dit en om dat gaat het momenteel in dit artikel. We zeggen iets over oorzaak en gevolg. We beperken ons tot de hoofdlijnen. We geven een heldere mening. We komen tot een conclusie. Punt. Normaal gesproken is de journalistiek zoiets als: dit was de oorzaak van de brand. Zolang bleef hij woeden. Dit en dat was de schade. En er zijn altijd, zeg maar maatschappelijk bepaalde, redenen om het over deze brand te hebben en niet over die andere. We gaan het dus niet hebben over een wel heel fraai brandje in een of ander afgelegen struikgewas. Journalistiek en literatuur zijn twee totaal verschillende dingen. Ze zitten elkaar in de weg. Meestal gaan ze dan ook hun eigen gang. Maar toch nog heel vaak wil de schrijver ineens helder van de kansel gaan roepen waar het allemaal om draait, vandaag de dag, of wil hij zelfs met feiten op de proppen komen. Omdat het puur in vervoering brengen als schrijver en het geen invloed uitoefenen op de wereld de schrijver dwars zit. En ook best vaak wil de journalist dus dromenderwijs hangen bij een detail. Omdat hij niet genoeg vervoert. Dat leidt in de meeste gevallen tot niet vervoerende romans en bombastische journalistieke stukken. Onbestemde prut. En toch. Iets doen wat dus eigenlijk niet gaat. Is dat niet eigenlijk het mooiste? Want als het dan wel tot resultaat leidt, is dat dan niet een extra mooi resultaat? | |
[pagina 18]
| |
GereedschapHier moet trouwens wel een kanttekening gemaakt worden. In de meeste gevallen gebruikt de journalist een beetje het gereedschap van de schrijver. Hij beschrijft bijvoorbeeld bij wijze van introductie een persoon die aan het woord zal komen. Met een enkele zin tracht hij deze persoon te duiden door diens oogopslag, aantrekkelijkheid of sociale vermogens te schilderen. Of de journalist vermeldt dat hij met zijn gespreksgenoot doorweekt aan de koffie zit, nadat hij was komen aanfietsen door de regen en dat het etablissement al dan niet luidruchtig is. Ook al doet dat puur journalistiek gezien natuurlijk helemaal niet ter zake. Want het betreffende stuk gaat niet over doorweekt aan de koffie zitten. Het gaat over de Nieuwe Economie en een net opgericht bedrijfje daarbinnen. Er moet enkel en alleen een simpele mededeling overgebracht worden die helaas nogal lijkt op al die andere simpele mededelingen. Dus denkt die journalist: laat ik mijn verhaaltje maar een beetje versieren voor de leuk. De meeste schrijvers gebruiken op hun beurt altijd wel ergens het meningengedoe van de journalist. Ze leggen meningen terloops in de mond van hun personages. En dat mag dan best een beetje vreemd buiten de context vallen en zodoende in de gaten lopen, want zo is het des te duidelijker dat het om meningen gaat en je ze niet moet verwarren met gedachten. Hij, de schrijver, wil namelijk zo graag de lezer eindelijk eens zijn mening door de strot drukken. Ook is er haast geen roman denkbaar zonder letterlijke verwijzing naar deze of gene historische feiten. Wat doen die daar? Zijn die echt nodig om het personage geloofwaardiger te dramatiseren? Dat is vaak helemaal niet zo duidelijk. Ze zijn er omdat de schrijver - misschien zonder dat die het in de gaten heeft - net als de journalist midden in de wereld wil staan. Dus als ik hier op de spits wil drijven dat, zeg maar New Journalism (over dat begrip kunnen we heel moeilijk doen, maar dat is simpelweg: journalistiek en literatuur ineen), een heroïsche poging is tot het samenbrengen wat eigenlijk niet samen valt te brengen, vergeet ik maar even dat er in de werkelijkheid altijd al druppelsgewijs sprake is geweest van het een in het ander. Ik stel het dus zwart-wit. Omdat dit me wel goed uitkomt voor dit betoog. Als dit een betoog is. Eigenlijk is het geen betoog. Het is een aftasting in de vorm van een HP reportage. Zeg maar. | |
UitzonderingenTerug bij de HP. Honderd procent New Journalism vond je in dat blad bijna nooit terug. Dat waren de uitgesproken gestileerde uitzonderingen. Toen Jan Kuitenbrouwer op 9 juli 1988 in het midden hield of hij zijn idool Tom Wolfe ook werkelijk gesproken had, met als resultaat een knap geschreven stuk inleving in Wolfe en diens werk, wat er dan uitzag als een pastiche op een interview, en uiteindelijk dus eerder vorm dan inhoud was. Of toen Henri de By, in de HP van 4 augustus 1990, natuurlijk niet echt aan huis kwam bij zijn schietgrage held Hunter S. Thompson. Of toch wel, want je wist niet wat je van zo'n stuk moest denken, of het werkelijkheid was of fictie, en dat was dan ook waarschijnlijk de bedoeling van Henri de By. Uitzonderingen. De meeste journalisten van de HP in de jaren tachtig zullen nooit iets van doen gehad hebben met New Journalism. Misschien hadden ze er niet eens van gehoord. Wel wilden ze journalistiek bedrijven zoals een schrijver dat waarschijnlijk zou doen. Een soort schilderen met woorden. Een oefening in het benoemen van een oogopslag.
De jaren tachtig waren - net als de jaren negentig overigens - een tijd waarin politieke opinie een bijrol speelde. Politiek was een vak dat in Den Haag werd uitgeoefend en zolang je daar niets van hoorde, zat het waarschijnlijk wel goed. Niet vreemd dus, dat de meeste van die typische HP reportages niet de politiek als onderwerp hadden. Het laatste nummer van de HP verscheen op 8 september 1990. Redacteuren en oud-redacteuren haalden voor dat nummer herinneringen op. Bitter was het afscheidsstukje van Jan Tromp. Hij was drie jaar parlementair verslaggever voor de HP geweest en zat daar als een vreemde: ‘Ze hebben er bij de Haagse Post nooit iets van begrepen, van wat ik vanuit Den Haag meebracht naar de Keizersgracht. Ze snapten dat ze de stukjes een plaats moesten geven in het prachtblad, als 't kon een beetje vooraan. Die opdracht voerden ze loyaal uit. Niet omdat ze vonden dat de politieke journalistiek ergens over ging, maar omdat het nu eenmaal behoorde. Het was een gewoonte dat je zeker als opinieblad begon met de politiek; bij de concurrent deden ze tenslotte niet anders. Maar in geen ander journalistiek gezelschap dan de cercle van de Haagse Post was de onthechtheid zo gaaf ontwikkeld.’ Zo'n bericht. Dat zegt veel. |
|