Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Een levenslied is geen gedicht en een gedicht is geen levenslied. Het zijn onvergelijkbare en eigenlijk ook onverenigbare grootheden. Maarten van Roozendaal wist het al, maar de kleinkunstenaar werd in zijn mening bevestigd toen hij ter gelegenheid van de Landelijke Gedichtendag van dit jaar (31 januari) samenwerkte met dichter Menno Wigman. Wigman schreef op verzoek van NRC Handelsblad en Poetry International een levenslied: ‘Niets persoonlijks’. Van Roozendaal zette het op muziek en zong het voor de cd met levensliederen die Poetry in juni presenteert op haar jaarlijkse festival in Rotterdam.
Maarten van Roozendaal werd in 1962 in Heiloo geboren, maar woont al weer lange tijd in Amsterdam. De zanger-componist treedt sinds 1994 in het theater op. Zijn liedjes zijn complete verhalen verteld in een paar minuten. Cynisch, tragikomisch, gevoelig soms, maar altijd raak getroffen. De kleinkunstenaar is gelauwerd (met onder andere de Zilveren Harp en de Annie M.G. Schmidtprijs) en zijn werk wordt door vakbroeders én critici zeer gewaardeerd, maar anders dan zijn bevriende collega's Acda en De Munnik heeft hij geen sterrenstatus bereikt. En daar zal het ook wel niet van komen, want hij is wars van concessies en hoeft niet door iedereen aardig of leuk gevonden te worden. Zijn medewerking aan de Poetry-cd was dan ook vooral ingegeven door de uitdaging van het experiment zelf. Van Roozendaal: ‘Poëzie en muziek zijn volkomen anders, ook al lijken het op het eerste gezicht twee disciplines te zijn die met elkaar te maken hebben. Ik schrijf geen poëzie; ik schrijf liederen. Een lied kost tijd. Daar houd je rekening mee tijdens het schrijven. Je hebt drie, vier minuten en daarin moet het verhaal verteld worden. Bij een gedicht speelt tijd geen rol. Je kunt er zo lang over doen als je wilt. De lezer ziet de complete tekst in één keer. Kijken werkt anders dan luisteren.’ ‘Een gedicht is stoffelijk. Zelfstandig ook. Een liedtekst niet; daar dwingt de muziek. Het is typisch des dichters om ontzettend in ritme te schrijven. Bij een lied is daar de muziek voor. Je kunt in een gedicht zoveelvoetige jambes maken; dat werkt juist niet in een lied.’ | |
OndoorgrondelijkToch leverde de samenwerking met Wigman een resultaat waarover Van Roozendaal tevreden is. Op de Poetry-cd is ‘Niets persoonlijks’ met afstand het best geslaagde experiment. Van beiden vergde het interdisciplinaire verbond echter behoorlijk wat flexibiliteit. ‘Menno had gevraagd of ik zijn ding op muziek wilde zetten. Ik kende hem een beetje en vind zijn werk erg goed. Hij schrijft heel strak. Dat is wel prettig. We zijn eerst eens gaan eten. De meeste mensen die normaal geen liederen schrijven, denken dat een lied een vast patroon heeft. Je hoeft helemaal geen brug te schrijven - behalve als je een hit wilt scoren - zelfs geen refreinen.’ Toen Wigman zijn tekst bij Van Roozendaal inleverde, deed zich een probleem voor. Hoewel de thematiek (een gemankeerde vriendschap) en de sfeertekening (aan de bar) van ‘Niets persoonlijks’ de zanger-componist duidelijk op het lijf geschreven waren, kon die er niet mee uit de voeten. ‘De oorspronkelijke tekst was niet expliciet genoeg en in een lied moet je wel expliciet zijn. Dichters houden er juist van ondoorgrondelijk te zijn. Ze laten veel meer weg. Dan kan ik zingen wat ik wil, maar het blijft onduidelijk. De eerste versie van “Niets persoonlijks” begreep ik wel, maar ik kon het niet zingen.’ ‘Toen zijn we weer eens goed gaan eten. Menno is gelukkig iemand die niet zo snel op z'n pik is getrapt. Hij begreep me en heeft wat aanpassingen gedaan. Hij heeft niet veel veranderd; het ging om een paar kleine dingen.’ Voor een buitenstaander mag ‘Niets persoonlijk’ een typisch Van Roozendaal-lied zijn, zelf vindt hij het niet op zijn eigen nummers lijken. ‘Ik zou het idee anders uitwerken. Veel meer spanning leggen in het feit dat de ik-persoon tegenover zijn vriend zit en twijfelt of hij zal zeggen dat hij het met diens vriendin doet. En er meer omheen vertellen, zodat je die twee jongens voor je ziet, zittend aan de bar.’ Het lied doet sterk denken aan Jacques Brels ‘Jef’. Zelfs de naam van de vriend in ‘Niets persoonlijks’ lijkt erop, Stef, en hij wordt meerdere keren aangesproken. Net als Brel in zijn nummer doet. ‘Dat heeft Menno expres gedaan, de Brel-aanpak gebruikt. Daardoor kom ik er ook mee weg.’ Gaat Van Roozendaal ‘Niets persoonlijks’ in zijn nieuwe theaterprogramma, Tijdelijk tekort aan chronisch geluk, zingen? Eerst vastbesloten: ‘Nee, omdat het niet expliciet genoeg is.’ Dan, twijfelend: ‘Weet ik niet, misschien toch wel.’ En ten slotte: ‘Nee, ik denk het niet. Terwijl ik het wel een mooi lied vind.’ | |
[pagina 8]
| |
KetelbinkieSchrijft Van Roozendaal zelf levensliederen? ‘Soms. Ik heb er wel veel geschreven. “Olielamp” is echt een levenslied.’ Dat vertelt over een zeeman die zijn jeugdliefde in de steek laat. Hij is gaan varen om zijn schulden af te betalen en bij terugkomst zouden ze trouwen: (...) Maar de olielamp slingert
over een golf van verdriet
en hij kan haar best schrijven,
maar terug komt hij niet.
Omdat ie in iedere haven,
omdat ie iedere nacht
weer blut en bezopen
in z'n kooi stapt en wacht
tot zij zoals toen op de kade zal staan (...)
‘Het kenmerk van een levenslied is dat er iets gebeurt of een gebeurtenis beschreven wordt. Er moet een ontwikkeling in zitten. Aan het eind moet de situatie anders zijn dan die aan het begin was. “Ketelbinkie” is een erg goed voorbeeld. Die jongen vertrekt en hij gaat nog dood ook. Beter kun je het niet hebben. Maar ik ben er nog niet helemaal uit of een levenslied per se treurig moet zijn.’ De vraag is of ‘Niets persoonlijks’ volgens Van Roozendaals definitie wel een levenslied genoemd mag worden. ‘Het enige wat er gebeurt is dat hij twijfelt of hij het zijn vriend zal vertellen. Er gebeurt niet echt iets.’ Over het onderscheid tussen een smartlap en een levenslied is Van Roozendaal duidelijk: ‘Een smartlap is puur kitsch, sentimenteel; een levenslied niet. Een smartlap is heel anders. Snel geschreven. Ik heb ze vroeger weleens gemaakt: Toen zijn opa lag te sterven / werd er aan de deur gebeld. / Moeder zei: ga een even kijken / wie er belt. Let vooral op het rijm, haha.’ Hij erkent dat het vooral een kwestie van smaak is. Harde criteria voor het onderscheid zijn moeilijk te bedenken. ‘Volgens mij weet zelfs Klöters het niet’ (Jacques Klöters, algemeen beschouwd als dé deskundige op het gebied van het Nederlandse lied en cabaret, MD). | |
Ga een jas kopenVan Roozendaal krijgt regelmatig teksten aangeboden, maar ze kunnen hem meestal niet bekoren. In vier theatervoorstellingen en op evenzoveel cd's komen slechts twee vreemde nummers voor. Beide op gedichten van Jean Pierre Rawie: ‘Na jaren’ en ‘Ritueel’. Daarvoor nam de zanger zelf het initiatief. Dat kwam door ‘Ritueel’, een gedicht over iemand die elke avond nog de tafel voor twee dekt, ook al is zijn geliefde overleden of bij hem weggegaan. Van Roozendaal liep zelf met het idee rond voor zo'n lied en wist toen hij Rawies versie onder ogen kreeg dat hij er niets aan toe te voegen had. De begeleidende muziek schreef zich bijna als vanzelf. Hoewel Van Roozendaal al sinds 1994 met zijn programma's door het land trekt (eerst met Kim Soepnel en sinds 1997 met Egon Kracht op contrabas) en diverse prijzen kreeg toegekend, gaat het grote publiek aan zijn theaterzaal voorbij. De Annie M.G. Schmidtprijs 2000 voor het lied ‘Red mij niet’ zorgde voor enige bekendheid. Maar nog steeds treedt hij op in de kleine zalen van de theaters, en zelfs die zitten dan nog niet eens altijd vol. Alleen in zijn eigen Amsterdam wordt de waardering in kwantiteit uitgedrukt; daar speelt hij vijf avonden achtereen de Kleine Komedie vol. ‘In Rotterdam heb ik in het Zuidplein Theater voor tien, twaalf man gespeeld. De laatste keer waren er tweehonderd mensen.’ Hij maalt er niet om. Is zelfs wel blij met dat selecte publiek, want degenen die nu komen, schatten zijn werk op waarde. ‘Vlak na de Annie M.G. Schmidtprijs kwamen er pottenkijkers. Daar is niet voor te spelen. Dat zijn tv-kijkers, die snappen de afspraak niet. Dat volk moet je dan de zaal weer uitspelen. Ik ben een snob wat dat betreft. Ik werk niet voor consumenten. Ga een jas kopen als je blij wilt worden.’ ‘Als je in Nederland moppen vertelt en je zet dat ook nog eens op je affiche, dan komen er zo achthonderd man. Tineke Schouten, dát verkoopt.’ Het zint hem geenszins dat geld en bezettingsgraad in de theatersector tegenwoordig zo'n dominante rol spelen. Onder dwang van staatssecretaris Van der Ploeg is de kijkcijfercultuur van de televisie inmiddels ook naar het theater overgewaaid. Van Roozendaal wil zijn ziel niet verkopen. In zijn programma's draait het om de liedjes. Vandaar ook dat hij zich nadrukkelijk kleinkunstenaar noemt en geen cabaretier. ‘Er zijn nog maar heel weinig cabaretiers. Het meeste is amusement. Jeroen van Merwijk is de enige echte cabaretier. En misschien Kees Torn, maar die moet oppassen, want hij begint ook te amusant te worden.’ ‘Ik hoef niet grappig te zijn. Er is één grap die altijd werkt: “Ga je moeder neuken”.’ Om het aan zijn kompaan Egon Kracht te bewijzen verwerkte Van | |
[pagina 9]
| |
Foto Martin Dekker
Roozendaal die opmerking in zijn vorige show, Aan gezelligheid ten onder, in een sprookje over een koning die zich stierlijk verveelt. En inderdaad: anderhalf jaar lang lachte het publiek bij elke voorstelling, niet wetend dat de grap eigenlijk een verkapte vorm van kritiek was. | |
Red mij nietTijdelijk tekort aan chronisch geluk gaat in november in première. Het wordt het laatste programma dat hij samen met bassist Kracht maakt en speelt. Daarna wil Van Roozendaal met bevriende artiesten een band vormen en op tournee gaan. ‘Dan wil ik wel nummers van anderen zingen. Covers. Bluesnummers bijvoorbeeld. Een soort happening-achtige voorstelling met veel improvisatie.’ Maar eerst het nieuwe programma. Alle teksten daarvoor moeten nog worden geschreven. Het is iedere keer weer een hele opgave en de premièredatum drukt nu al op zijn schouders. ‘Ik doe ontzettend lang over een lied. Ik schrijf niet zo veel. Maar ik denk wel heel lang na. Ik heb overal boekjes liggen, waarin ik mijn ideeën opschrijf. Ik moet ze nu ook weer met me gaan meenemen.’ Inspiratie krijgt hij uit wat er om hem heen gebeurt. ‘Mensen. Ik ben altijd liedjesschrijver. Ik zit altijd op een bepaalde manier te kijken: zit er iets in? Het hoeft niet over mezelf te gaan, maar het gaat uiteindelijk wel altijd over hoe ik naar dingen kijk.’ Van Roozendaal is bezig met een lied over de nutteloosheid van oorlog. ‘Het gaat over de sovjets: brede straten waarover jongeren in uniform marcheren. Vaders en moeders trots juichend en zwaaiend langs de kant van de weg. Maar om de hoek is een moeras, waarin ze allemaal verdrinken. Iedereen weet dat ze daarin lopen - ook die jongens zelf. De volgende dag komen ze in lijkzakken terug en staan de vaders en moeders aan de kant te huilen.’ Hij wil ermee protesteren tegen de politici en de generaals die het volk als pionnen gebruiken in een onnodig schaakspel. Maar ook tegen de onnozelheid van de mensen die zich daarvoor willen laten gebruiken. ‘Een beperkt aantal mensen loopt de boel te verpesten.’ Hoe het schrijfproces in zijn werk gaat, weet hij zelf niet goed. ‘Het begint vaak met één zin. Red mij niet, bijvoorbeeld. Ik weet niet hoe ik daarop kwam. Ik zat wat op de piano te spelen en een beetje te zingen en bij die zin riep mijn vriendin (Eva Bauknecht, die ook de regie van zijn programma's verzorgt, MD) dat | |
[pagina 10]
| |
die goed was, dat ik daarmee wat moest doen. Maar het duurde nog lang voor ik die zin in zijn context zag. Ik had er ook een liefdesliedje van kunnen maken.’ Het werd een aanklacht tegen alle geloven en overtuigingen en de mensen die ze aan anderen willen opdringen. (...) Laat je baard staan,
ach man, laat je baard staan,
maar red mij niet.
Trek een jurk aan,
ach man, trek een mooie jurk aan,
maar red mij niet.
Restaureer je kerk,
stuur je kinderen ten oorlog,
lees handen tot je blind bent,
maar red mij niet.
Slik vitaminen tegen kanker,
was je handen in vuur,
versier je voorhoofd met een stip,
maar red mij niet (...)
‘Met die opsomming moest ik uitkijken niet beledigend te worden of te expliciet. Dat kon heel gemakkelijk gebeuren.’ | |
PassiezangerWat opvalt is het eenvoudige woordgebruik, waarmee Van Roozendaal toch veel meer zegt dan er eigenlijk staat. ‘Red mij niet’ is afkomstig uit zijn vorige programma, Aan gezelligheid ten onder, dat hij tot en met februari speelde. Daarna speelde hij twee maanden schouwburgdirecteur in De Roode Bioscoop, een piepklein theater in Amsterdam (zestig plaatsen). Hij trad er in die periode ook zelf op. Zo speelde hij samen met Egon Kracht een soort best of-programma, De samenvatting. ‘Om te selecteren wat we zouden gaan spelen, heb ik weer eens naar mijn oude dingen geluisterd. Wat me opviel is dat ik steeds simpeler ga schrijven. Qua woordkeuze dan. Ik wil het eenvoudiger zeggen.’ De thema's zijn onveranderd: dood, liefde, vriendschap, eenzaamheid. Thema's die ook in de literatuur de boventoon voeren. Bij Van Roozendaal worden ze echter met een eigen komische tragiek uitgewerkt. ‘Die thema's zijn ook de grote thema's van het leven. Daar draait alles om. Ik ben een passiezanger. Zo schrijf ik mijn liedjes ook.’ En dus is de veel gemaakte vergelijking met Brel niet vreemd. (Zoals Van Roozendaal trouwens ook steevast wordt vergeleken met Ramses Shaffy, Randy Newman, Tom Waits en Bram Vermeulen; stuk voor stuk songwriters die hij bewondert.) Hij begrijpt het en vindt ook zelf wel dat hij de traditie van de Belgische zanger voortzet, maar voelt zich tegelijk nietig tegenover de grote ster. ‘Hij was bovendien een volkszanger,’ zegt Van Roozendaal, om nog maar eens aan te geven dat hijzelf met een klein publiek van fijnproevers genoegen neemt. Als recensenten schrijven dat sommige liedjes toch wel erg veel op die van Brel lijken, is dat voor hem een reden om er de volgende keer een schepje bovenop te doen. ‘Ik zit hen ermee te pesten. Dan gebruik ik dezelfde herhaling van akkoorden als Brel in “Ces gens là” en dan wordt er gezegd: “Dat heeft ie van Brel gejat.” Denk nou eens na! Zouden ze nu echt verwachten dat ik achter mijn piano zit en bij het componeren denk: “Ach, dat horen ze toch niet.” Het lied “Zonder jou” heeft bijvoorbeeld een aantal verwijzingen naar “Ne me quitte pas”. Op die manier geef ik Brel ook weer door.’ Ondanks de bewondering voor Brel zong Van Roozendaal nimmer een lied van de Belg in zijn programma's of op cd. Zijn vrienden Thomas Acda en Paul de Munnik deden dat wel (‘Port Amsterdam’). Zoals ze op hun derde cd (Hier zijn) ook een lied voor Van Roozendaal schreven. Voor de argeloze luisteraar is ‘Ergens zingt een zanger’ een gewone song, maar de kenners van Van Roozendaals werk herkennen het eerbetoon meteen. Het refrein verwijst naar de optredens: Ergens zingt een zanger / en gromt een contrabas. En ook: En weer een olielamp / slingert over zee / alwaar een dronken nepmatroos / ons bezingt vanaf cd. Een platina plaat zoals Acda & De Munnik's ‘Mezelf niet of nooit geweest’ streeft Van Roozendaal niet na. ‘Ik schrijf geen hits. Bovendien ben ik veertig en mensen van mijn leeftijd kopen geen singles. Dat doen meisjes van twaalf en voor hen ben ik een enge oom. Die kopen mijn cd's nooit.’ Passiezanger Van Roozendaal kiest zijn publiek als een kritische ouwe vrijster. ‘Wat is de oplage van Passionate eigenlijk, zesduizend? Minder? Mooi, hoe minder hoe beter.’
Volgend jaar verschijnt een boek met de liedteksten van Maarten van Roozendaal. | |
[pagina 11]
| |
|