Vrouwkje Tuinman
Tegen de verdringing
Goed beeldspreken is vooral het doorbreken van verwachtingen - zonder dat een van beide media de ander overschaduwt. Een reactie op Mathijs Deens ‘Words fail’ (Passionate nov-dec 2001).
Tijdens de laatste Lowlands-editie hadden we bij Beeldspraak - een festival dat de positie van literatuur in de beeldcultuur verkent - om elf uur 's ochtends ineens zevenhonderd mensen in de zaal. Buiten scheen de zon en was het een graad of dertig, binnen luisterden mensen naar Serge van Duijnhoven. Naar dj FAT. En keken ze naar felle kleurvlakken, vooroorlogse filmfragmenten, home-made porno, animatie... Met zeer veel beats per minute erachter en de hallucinerende poëzie van Van Duijnhoven ervoor was het een heleboel tegelijk. Naderhand was iedereen drijfnat van het zweet. En dat bij literatuur - de wonderen zijn de wereld nog niet uit.
Een heleboel tegelijk dus, en van een heleboel kanten. Letterlijk en figuurlijk: het gezelschap, beter bekend als Dichters Dansen Niet, nam bezit van het hele podium en hoewel Van Duijnhovens gedichten de indruk gaven ook op zichzelf te kunnen staan, koos de auteur er duidelijk voor ze liever van een verwarrende, kaleidoscopische context te voorzien.
Nu ben ik zelf zo iemand die een compositie van een uur mooi kan vinden om één akkoordje. Die een gedicht de hemel in kan prijzen om één zinnetje - of liever nog één woord. Waarschijnlijk had ik in het geval van Dichters Dansen Niet ook wel genoegen genomen met alleen de muziek. Of alleen de beelden. Het gedicht had ik ook zelf van een context kunnen voorzien. Maar zo was het niet, en dat was niet erg. De combinatie van elementen zorgde weliswaar voor een andere beleving van de losse ingrediënten, maar daarom nog niet voor een mindere.
Er wordt onder het motto van crossoverkunst en interdisciplinaire samenwerking veel op het podium gezet waarvan het nut mij niet direct duidelijk is. Er is bijna geen dichter onder de veertig te vinden die niet minstens een ritmebox of een VHS-je met marcherende soldaten bij zich heeft. Daar is niets op tegen, maar vaak lijken het vooral krampachtige pogingen om aan te sluiten bij het huidige (zapgeneratie) tijdsbeeld. Minstens een van de gekozen media delft vaak het onderspit - zij het de korrelig gekopieerde jaren zestigfilm, die wellicht voor de dichter zelf heel bijzonder is, maar voor de gemiddelde beeldstudent overbekend materiaal, zij het de voordracht, die half wegvalt achter de zelfgeprogrammeerde dreunende bas.
In kunst wordt het geheel meestal gedefinieerd door het detail. Een goed kunstwerk (compositie, gedicht) heeft, om zijn kwaliteit te bereiken, eerder weinig dan veel van die details nodig. Anders gaan ze elkaar maar overschaduwen. Bovendien heeft het iets verdachts, al die impulsen. Wellicht overstemmen ze slechts een te confronterende ideeënarmoe. Je kunt je verder afvragen of de kijker / luisteraar zich met al het audiovisueel geweld nog wel ergens op kan concentreren.