| |
| |
| |
Een gesprek met afwezigen
Een eerste verkenning en inventarisatie van de Middelnederlandse privé-brief
Mikel M. Kors*
Inleiding
In de Leidse Universiteitsbibliotheek wordt een klein blaadje perkament (ca. 9x13 cm) bewaard dat uit een boekband van deze bibliotheek is gelicht.1 Het gaat om een enigszins besnoeid, origineel briefje uit het begin van de zestiende eeuw. Op de achterzijde staat nog de adressering te lezen: Aen heer Remeys (zie de afbeelding). De inhoud luidt als volgt:2
Jhesum Cristum voer een oetmoedeghe mynlike gruete, aemen. Werdeghe ende alder liefste heer oem, u sal believen te weten dat ic noch wel te pas ben, als ic hope bider gracien gods dat ghi oec sijt na uwen doene. Mijn alder liefste ende seer beminde heer oem, ic bidde u alte vrindeliken, dat ghi onsen pater voer my bidden wilt dat ic desen vastelavent u mach comen besoeken, want ic u alte gherne sien ende spreken soude. Daer omme, lieve heer oem, bid hem hertelijc als uut u selven. Oec latic u weten, lieve heer oem, dat ic alte seer bedruct ben om dat verlies van onsen eerwerdeghen ende seer bemynden prior, want ic hem alte noede verloeren hebbe, niet ic alleen, maer allen int convent hebben hem noede verloren, dat kent god. Ic ghebiede my tot u ende tot onsen eerwerdeghen ende seer bemynden prior met souters van onser liever vrouwen. Niet meer op dees tijd dan god met u ende met ons allen. Ghescreven met haest bi my,
suster Lijnken Tsanen, u arme bedructe nichte
Egodocumenten als deze lijken ons een ander, directer beeld van voorbije tijden te geven dan menig andersoortig archiefstuk of handschrift. De fascinatie voor het autobiografische is dan ook een van de motieven om brieven te bestuderen of uit te geven, maar er zijn er nog zoveel meer.
Als een sermo absentium, ‘een gesprek tussen afwezigen’, betitelde men in de Middeleeuwen een privé-brief. In het Middelnederlands zijn veel van deze brieven overgeleverd. Het gaat daarbij zowel om (een relatief groot aantal) originelen als om afschriften in een of meerdere codices. Voor ons ligt hier een ideale mogelijkheid voor een ‘gesprek met afwezigen’. De schat aan informatie die in privébrieven te vinden is, werd vooral door historici aangeboord.3 De cultuurhistorische
| |
| |
Recto- en versozijde (zie ook p. 129) van het briefje van zuster Lijnken Tsanen aan haar heeroom Remijs (Leiden, Universiteitsbibliotheek: bpl 2454 xi).
waarde van egodocumenten wordt echter meer en meer onderkend, ook in andere disciplines dan geschiedenis en letterkunde. 4 Het is daarom merkwaardig dat de Middelnederlandse privé-brief zo zelden object van onderzoek is geweest, en al helemaal niet in al zijn verscheidenheid. In deze bijdrage wordt ingegaan op het belang van de studie en inventarisatie van Middelnederlandse privé-brieven. Centraal staat de relatie tussen materiële vorm, inhoud en functie. Aan het slot wordt een lijst gegeven van de brieven die tot nu toe zijn gevonden. Het behoeft geen betoog dat deze eerste inventarisatie een uitnodiging is tot aanvullingen!
| |
| |
| |
I Inventarisatie
Wat verstaan we onder een privé-brief?
Onder een privé-brief wordt een brief verstaan die niet uit hoofde van de functie van de schrijver of geadresseerde is opgesteld. Dus bij voorbeeld een epistel waarin een ridder aan de abdis voor zijn nichtje een prebende vraagt, is geen privébrief, omdat hij is geschreven aan de abdis in haar officiële hoedanigheid.5 Als aan een priorin echter een briefje wordt gestuurd bij een geschenk van een paar mandes appels, dan gaat het wel om een privé-brief.6 Door deze afbakening van het materiaal kan de stortvloed van ambtelijke en zakelijke brieven buiten de deur worden gehouden.
Rest de vraag wat onder een ‘brief’ zal worden verstaan. Bij originelen is dat niet zo moeilijk, daar de materiële verschijningsvorm ons op het juiste spoor zet,
| |
| |
maar met de afschriften in handschriften ligt de zaak natuurlijk anders. In de Latijnse traditie bestond een zeer uitvoerige theorievorming over het schrijven van brieven, de zogeheten ars dictaminis of ars dictandi.7 De belangrijkste elementen van een brief, zoals geformuleerd in deze artes, zijn: groet, aanspreking, exordium, petitio, narratio en conclusio. Ze vormen een bruikbaar uitgangspunt bij de bestudering van brieven in de volkstaal, zoals eerder onderzoek heeft laten zien.8 Een en ander valt te adstrueren aan boven geciteerd briefje.
Brieven beginnen meestal met een groet gevolgd door een aanspreking. Een groet kan tamelijk lang zijn, of heel kort, en is soms in het Latijn. In het bovenstaande briefje is de groet: Jhesum Cristum voer een oetmoedeghe mynlike gruete, aemen. Direct hierop volgt de aanspreking van de geadresseerde, in dit geval: werdeghe ende alder liefste heer oem. In het exordium wordt het onderwerp van het schrijven aangegeven, waarbij de aangeschrevene soms wordt gepaaid met een captatio benevolentiae, een vleiende of vriendelijke formulering. Zo'n formule is in Lijnkens briefje: als ic hope bider gracien gods dat ghi oec sijt na uwen doene.
In de petitio wordt strikt genomen een verzoek geformuleerd, dat vervolgens in de narratio met redenen wordt omkleed. Uiteraard treffen we deze zuivere volgorde vrijwel nooit aan in privé-brieven. Exordium, narratio en petitio kunnen door elkaar lopen, en soms ontbreekt de petitio. Exordium en petitio zijn in Lijnkens briefje tot één verzoek samengevloeid: Mijn alder liefste ende seer beminde heer oem, ic bidde u alte vrindeliken, dat ghi onsen pater voer my bidden wilt dat ic desen vastelavent u mach comen besoeken. Haar ‘argumentatie’ - de narratio - beslaat echter de rest van de brief: want ic u alte gherne sien ende spreken soude. Daer omme, lieve heer oem, bid hem hertelijc als uut u selven. Oec latic u weten, lieve heer oem, dat ic alte seer bedruct ben om dat verlies van onsen eerwerdeghen ende seer bemynden prior, want ic hem alte noede verloeren hebbe, niet ic alleen, maer allen int convent hebben hem noede verloren, dat kent god.
Vrijwel altijd is er een conclusio, waarin op enigerlei wijze de brief beëindigd wordt. Het kan gaan om een slotwens, een recapitulatie van de hele brief, een datering of een ondertekening; ook kunnen alle elementen tegelijk voorkomen. Onze briefschrijfster is tamelijk uitgebreid. Ze leidt het einde van de brief in met een beleefdheidsformule: Ic ghebiede my tot u ende tot onsen eerwerdeghen ende seer bemynden prior met souters van onser liever vrouwen. Daarna eindigt ze met een heilwens, die als volgt wordt geformuleerd: Niet meer op dees tijd dan god met u ende met ons allen. Niet meer, eventueel gevolgd door nadere bepalingen als dan / op dese tijt, is een element dat in nogal wat brieven wordt aangetroffen. Het is
| |
| |
uiteraard een cliché, dat waarschijnlijk te verklaren is uit het brevitas-ideaal, dat erin bestond het betoog zo bondig mogelijk te formuleren (ons woord ‘brief’ verwijst daar nog naar).
Tot slot volgen idealiter een datering en een ondertekening. In bovenstaand briefje ontbreekt de datering (impliciet is die natuurlijk wel aanwezig in de woorden desen vastelavont): Ghescreven met haest bi my, suster Lijnken Tsanen, u arme bedructe nichte. Met haest is wederom een formulering die we vooral in brieven aantreffen. Hoeveel haast er werkelijk bij was, weten we natuurlijk niet, feit is wel dat de brief door een bode moest worden gebracht, wat natuurlijk wel eenstijdsdruk veroorzaakte. Soms wordt daar zelfs in de brief op gewezen, zoals door de non Sofphi van Duvord in een brief uit 1451: Ic en heb gheen tijt veel te scriven, want dye bode quam na complete ende met den daghe weder henen toech.9
Tot zover de ars dictaminis in relatie tot brieven in de volkstaal. Er zijn echter nog meer elementen in een brief die bij een analyse van belang kunnen zijn. Zo treffen we niet zelden signaalwoorden aan, die op elke plaats in een brief kunnen voorkomen, waarvan senden en schriven de voornaamste zijn. In het laatste geval is het stramien ‘ik schrijf u’ + object. Senden komt minder vaak voor en heeft de betekenis ‘een brief sturen’.10
De datering en ondertekening - in de praktijk vaste elementen in een privé-brief - werden in afschriften van brieven lang niet altijd meegekopieerd. Elementen hieruit, alsmede uit het originele adres werden soms in de rubriek verwerkt; enkele voorbeelden: Een merkelijcke epistele oft toescriven des eerweerdigen paters anno LXIX (informatie uit datering en ondertekening)11 ; Dese epistele wert aen eenre clusenersse ghesent van Meister Gherijt die Groot (informatie uit adres en ondertekening).12
Voor een eerste inventarisatie moet de definitie van de privé-brief ruim genomen worden, maar niet zo ruim dat allerlei ongewenst materiaal het bestand vervuilt. Brieven die met adres en al zijn overgeleverd bieden uiteraard geen grote problemen.13 De zaak wordt echter anders als we te maken krijgen met brieven die in een afschrift voorkomen in een handschrift, te midden van tal van andere teksten. Mijn onderzoek naar Middelnederlandse geestelijke privé-brieven heeft een aantal duidelijke criteria opgeleverd.14 In elk van de beide volgende gevallen wordt een brief in het corpus opgenomen: indien hij in de rubriek of in de tekst zelf als ‘brief’ wordt omschreven; indien een groet of een aanspreking voorkomt. Groet en aanspreking kunnen heel goed samengaan, maar veel brieven die in de rubriek
| |
| |
met ‘brief’ worden aangeduid, beginnen direct met een aanspreking en hebben geen groet. Om van een brief te kunnen spreken moet het gaan om een aanspreking in de tweede persoon enkelvoud, want indien meerdere personen worden aangesproken kan het evengoed een preek zijn.
Als bij ontstentenis van deze kenmerken om welke reden dan ook toch aan een brief gedacht wordt, zal nader onderzoek nodig zijn, bij voorbeeld naar signaalwoorden als Met haest, Niet meer, schriven en senden.
| |
Nadere afbakening
Vertaalde brieven zullen niet betrokken worden in het onderzoek. Weliswaar zouden vertalingen interessante perspectieven kunnen openen, maar het hier voorgestelde onderzoek is veeleer voorwaarde voor een nadere studie van vertaalde brieven. Wel zullen brieven die in literaire werken zijn geïncorporeerd voorlopig worden opgenomen;15 pas later zal dan over definitieve opname worden beslist. Buitenlands onderzoek heeft aangetoond dat ook subgenres als minnegroet en minnerede tot de epistolaire cultuur moeten worden gerekend.16 Een duidelijke verwijzing naar een minnegroet treffen we aan in de volgende passus uit Van Maerlants Torec:
Binnen dien hem Torec bedinct,
Want hi hadde perkement ende inct,
Ende wilde haer scriven een saluut,
Der scoonre metter witter huut. 17
Verderop wordt gesproken van brief ende dit saluut (vs. 26367) en brief (vs. 26376). Het is evident dat deze brieven fictief zijn, maar ook dergelijk materiaal wordt voorlopig in het corpus opgenomen. Het kan immers in dit stadium van het onderzoek niet worden uitgesloten dat deze teksten iets over het gebruik van brieven kunnen leren. Bovendien kunnen ze misschien in verband worden gebracht met brieven waarin de briefstijl een puur literair procédé is.
De gewoonte om het Middelnederlands te laten samenvallen met het huidige grondgebied van Nederland en Vlaanderen staat terecht al lang onder druk, vooral waar het de afbakening naar het oosten toe betreft. Teksten uit Kleef, Emmerich of Münster zullen zonder meer worden opgenomen, zolang het niet evident om Nederduits of andere Duitse dialecten gaat, maar er zal niet getracht worden uitgebreide gebieden oostwaarts van het hedendaagse Nederlandse taalgebied te inventariseren, niet het minst op praktische gronden.
Duidelijk moge zijn dat er zo breed mogelijk gezocht wordt. De meeste kans op het vinden van originele brieven bestaat in familie-archieven, zoals een eerste
| |
| |
rondgang langs diverse inventarissen mij geleerd heeft.18 De meeste aandacht zal dus naar dit soort archieven uitgaan. Op grote afstand volgen dan kloosterarchieven, waar wel eens een privé-briefje bewaard bleef. Archieven van stad en andere bestuurslichamen lijken zelden of nooit materiaal te bevatten. Ze blijven daarom verder buiten beschouwing. Voor brieven die in codices zijn afgeschreven biedt alleen raadpleging van catalogi uitkomst. Voor beide groepen brieven is de inbreng van anderen van het grootste belang!
Als einddatum voor het materiaal wordt 1550 aangehouden.
| |
II Onderzoek naar de privé-brief
Bij de brieven in de volkstaal zijn drie overleveringsvormen19 en drie materiële verschijningsvormen te onderscheiden:
Overleveringsvorm |
Materiële verschijningsvorm |
1. minuut |
a. los blad (enkel of dubbel) |
2. originele brief |
b. katern |
3. afschrift |
c. codex |
Deze indeling vormt het vertrekpunt voor verder onderzoek, waarvoor nu reeds tenminste drie hooflijnen zijn aan te wijzen: 1) codicologisch onderzoek naar de materiële verschijningsvorm; 2) classificatie van de brieven; 3) classificatie in relatie met inhoud en functie.
| |
1 Codicologisch onderzoek
In eerste instantie verdient de materiële verschijningsvorm nader onderzoek, want hieraan is tot nu toe weinig aandacht gegeven. Voor de bovengenoemde categorieën a-c gelden de volgende probleemstellingen:
ad a) | Vooral het losse blad wordt, mits gevouwen en van een lakzegel voorzien, in de secundaire literatuur als ‘origineel’ beschouwd. Onderzocht moet worden welk materiaal werd gebruikt, wat de formaten zijn, waar het adres geplaatst is en - heel belangrijk - hoe het materiaal is gevouwen. Uiteraard zullen ook de materiële verschillen en overeenkomsten tussen ambtelijke en privé-brief, zij het kort, aan de orde komen. Deze gegevens moeten leiden tot een codicologisch beschrijvingsmodel. Dit kan bijdragen aan een typering van het overgeleverde materiaal en is bovendien van belang voor andere onderzoekers bij de identificatie van originelen. |
| |
| |
ad b) | Brieven kunnen ook op een katern zijn geschreven. Deze verschijningsvorm wordt bepaald door de omvang van de brief. Als de tekst niet op een los blad kon, dan moest men een of meerdere (bi)folia toevoegen. In dat geval zijn ze veelal als materiële eenheid, i.c. een katern, opgenomen in een verzamelhandschrift. Ook van dit type overlevering moeten de codicologische aspecten nog worden onderzocht, zoals materiaal, formaat, omvang, etc. |
ad c) | Heel vaak (zie de inventaris) komt de brief voor als een afschrift te midden van andere teksten in een handschrift. Voor wat betreft het codicologisch onderzoek wordt dan gekeken naar aspecten van de codex, zoals formaat en materiaal. |
| |
2 Classificatie
Op grond van de hierboven gegeven indeling in overleveringsvorm en materiële verschijningsvorm zijn de meeste brieven classificeerbaar. Indien beide categorieën met elkaar worden gecombineerd, kunnen we maximaal negen types onderscheiden. Zo behoort een originele brief op een los blad tot het type 2a (zoals het hierboven uitgegeven briefje), een direct afschrift op een los blad, dat als kopie van een origineel bedoeld is, tot het type 3a. Een voorbeeld van het laatste is de brief van Pouwels van Amersoyen aan zijn vrouw Anna van Ravestain, gedateerd 12 mei 1497.20 Dit is een contemporain afschrift op een los blad, waarin zelfs het adres is meegekopieerd: Ende op den brief: Hoge doerluchtege vrauwe Anna van Rauestain, van Duvelant, Sommersdijck, van Zoubburch, zijn genadege lieue vrouwe.21 Een voorbeeld van het type 3b vormt de inkomende en uitgaande correspondentie uit de jaren 1389-1393 van Willem, Hertog van Gelre en Van Gulik. Ze werd op losse katernen gekopieerd, die later werden samengebonden.22 In deze gevallen zal men hebben gestreefd naar een zo nauwkeurig mogelijke kopie. Tekstueel liggen dit soort kopieën zeer dicht bij het origineel. Op grond van de voorlopige inventaris valt te verwachten, dat de meeste brieven tot de types 2a of 3c behoren, terwijl type 1c misschien een lege verzameling zal blijken te zijn.
| |
3 Classificatie in relatie met inhoud en functie
Zodra de verschillende types brieven zijn vastgesteld, moet hun relatie tot inhoud en functie worden onderzocht. Een mogelijke lijn in het tot nu toe geïnventariseerde materiaal lijkt bij voorbeeld: brieven van leken aan leken op losse bladen versus geestelijke correspondentie in verzamelhandschriften. Dit wil zeggen: type 2a versus type 3c. Type 2a bestaat voor ca. 90% (zie de inventaris) uit correspondentie tussen leken onderling. Een voorbeeld zijn de twaalf brieven van de familie
| |
| |
Van Spulde uit de jaren 1530-1540. Een nog grotere collectie is die van de adellijke familie Van den Bergh, waarin zo'n zestig brieven uit de periode 1475-1511 zijn overgeleverd, zij het niet allemaal originelen. Opgemerkt moet worden dat de beide collecties samen het grootste aandeel in het type 2a hebben. Dit doet enigszins denken aan de importantie van familie-correspondentie binnen de overlevering van Middelengelse privé-brieven. Zo is de omvang van het brievencorpus in de Paston Letters 930 stuks, in de Stonor Letters 356, de Cely Letters 247 en de Plumpton Correspondence 241.23 Deze verzamelingen bepalen uiteraard in hoge mate het beeld dat wij hebben van ‘de’ brief zoals die door leken in Engeland werd geschreven. Ten slotte kunnen we opmerken, dat de spaarzame geestelijke correspondentie uit onze inventaris vrijwel altijd gericht is aan kloosterzusters en door mannen geschreven. We mogen daarom wellicht nu reeds concluderen, dat zowel kloosters als (rijke) families een belangrijke factor zijn in de overlevering van brieven van dit type.
Bij het type 3c is de situatie precies omgekeerd: in 90% van de gevallen gaat het om geestelijke brieven. Hierbij zien we tevens het verschijnsel, dat veel brieven in één handschrift verzameld zijn. Het gaat om aan één auteur gebonden collecties, zoals de brieven van Hadewijch (31 brieven), Jan van Haarlem (3), Jan Storm (2), Maria van Hout (14), alsmede de brievencollecties van anonymi, zoals in de handschriften Brussel, bk, iv 672 (4 brieven), Brussel, Stadsarchief, 2915 (3) en Leiden, ub, Ltk. 1030 (2). Verder valt de omvang van veel geestelijke correspondentie op: brieven strekken zich over vele folia uit en hebben soms het karakter van een traktaat, bij voorbeeld de brieven van Jan van Haarlem. Dit is in scherpe tegenstelling tot de correspondentie tussen leken, die, zoals we zagen, veelal op losse blaadjes werd geschreven. Bovendien lijkt het publiek voor vrijwel alle geestelijke brieven te bestaan uit religieuzen en semi-religieuzen. Een uitzondering hierop vormt een aantal brieven aan adellijke dames, zoals in het handschrift Leuven, Theologische Faculteit, het handschrift Nijmegen, ub en de Wiesbadense codex (zie inventaris). Het Wiesbadense en het Leuvense handschrift vormen codicologisch gezien buitenbeentjes. In het Leuvense handschrift zou het kunnen gaan om autografen op katernen, die in een later stadium in de codex zijn meegebonden. De totstandkoming van het Wiesbadense handschrift is zeer ingewikkeld. Het katern met de berijmde brief is apart geschreven en ingevoegd.24
De functie van brieven kan zeer divers zijn geweest. Zo is er verschil te maken tussen brieven die meer een literaire spelvorm zijn, bestemd voor een breder publiek, en brieven die speciaal voor één geadresseerde geschreven zijn. Minnegroeten zijn bij voorbeeld in vele handschriften overgeleverd en zijn waarschijnlijk van meet af aan voor een groter publiek gedacht. Dit geldt niet voor de meeste andere
| |
| |
brieven; we kennen ze veelal in een enkel afschrift of als origineel, en ze zijn voor één geadresseerde geschreven. In deze gevallen stond niet de distributie voorop, maar de conservering.
Verder moet er onderscheid worden gemaakt tussen de oorspronkelijke functie van een brief en zijn later functioneren in een andere context. Zo schreef Gerlach Peters aan zijn zuster Lubbe een brief om haar concrete en persoonlijke raadgevingen te verstrekken. Een bewerking van hetzelfde epistel door een ander gaf er de functie aan van een leerrijke brief voor een veel breder publiek aan; maar soms zijn schijnbaar strikt persoonlijke brieven voor een groter publiek gedacht, zoals Brief i van Jan van Ruusbroec en sommige brieven van Maria van Hout en Alijt Bake.
Een belangrijk fenomeen dat nadere aandacht verdient, is collectievorming. Het grootste deel van de tot nu toe bekende brieven is niet afzonderlijk maar in een collectie overgeleverd. We kennen zowel collecties van originelen als collecties in handschrift of druk, zoals de brieven van Hadewijch, Ruusbroec en Maria van Hout. Onderzocht moet worden hoe en waarom dergelijke collecties ontstonden, en hoe zij hun weg naar de handschriften vonden.
Enigszins naar voorbeeld van de studie van Schulz-Grobert25 kan verder bekeken worden welke teksten waar verspreiding vonden en in hoeverre er centra in tijd en plaats zijn aan te duiden. Indien er duidelijk sprake is van een incidentele overlevering, wordt dit onderzoek wel bemoeilijkt. Waar mogelijk zullen toch hoofdlijnen onderzocht worden.
Bij het deelonderzoek naar classificatie in relatie met vorm en functie, zijn tenslotte ook contemporaine vermeldingen over (en afbeeldingen van) het schrijven, bezorgen en lezen van brieven van belang. Informatie dienaangaande is daarom zeer welkom!
Daar het materiaal een periode van bijna vier eeuwen beslaat, zal bij de deelonderzoeken 1-3 worden bezien in hoeverre er diachrone ontwikkelingen in het brievencorpus zijn waar te nemen. Het is immers zeer waarschijnlijk dat er zich bepaalde veranderingen in de epistolaire cultuur hebben voorgedaan, die mede bepaald zijn door het veranderen van conventies.
| |
Besluit
Het belang van het voorgestelde onderzoek laat zich in zes punten samenvatten. Ten eerste wordt een nog weinig bestudeerd, maar belangrijk en, naar het zich laat aanzien, omvangrijk genre ontsloten. In de tweede plaats opent het onderzoek nieuwe bronnen voor historisch onderzoek. Ten derde verbreedt het onderzoek de kennis omtrent de functionaliteit van Middelnederlandse teksten. Ten vierde wordt de relatie tussen (materiële) overlevering en functie onderzocht. Dit soort onderzoek geniet de laatste tijd veel belangstelling, maar is nog nauwelijks op
| |
| |
Middelnederlands materiaal toegepast. In de vijfde plaats wordt voor het eerst een beschrijvingsmodel van de materiële aspecten gemaakt. Een dergelijk model kan ook in het internationale onderzoek een belangrijke bijdrage betekenen bij de identificatie van brieven. Ten zesde kan het voorgestelde onderzoek de basis zijn voor het samenstellen van een bloemlezing voor een breder publiek.
| |
III Voorlopige inventaris van Middelnederlandse privé-brieven26
Originelen
- | zuster Adelheid Creyncs aan Maria Huchtebrock, abdis van Langenhorst27 |
- | pater Bartholomeus van Middelburg (1481-1565) aan de Amsterdamse claris Weyncken, 23 febr. 1552 (Brussel, kb, ii 2779, f. 174r-178v)28 |
- | Fam. Van den Bergh, ca. 60 brieven, waaronder originelen, afschriften en minuten uit de periode 1457-1511. (Archief Huis Bergh)29 |
- | broeder Bernardus aan zuster Griet Vromoeds (9 april 1472) (=Arnhem, Rijksarchief in Gelderland, Archief klooster Bethanië, 52)30 |
- | broeder W aan Maria Huchtebrock31 |
- | Brugge, Stadsarchief, 5832 |
- | Dirc van Herxen en Martinus Schindel, aan de H. Geestmeesters te Gouda, 23 nov. 1453 (Gouda, Gemeentearchief, Weeshuisarchief ii)33 |
- | Geryt Bicker aan zijn vader Pieter Bicker, 1547 (A'dam, Gemeentelijke Archiefdienst, Familiearchief Bicker, 49)34 |
- | brief aan Jan Phillipsz., 1471 (Leiden, ga, ora, inv. nr. 51-2, tussen f. 119 en 120)35 |
| |
| |
- | brief van Jan Pietersz. ('s-Gravenhage, Rijksarchief in Zuid-Holland, Het archief van de familie van Matenesse en van de heerlijkheid Matenesse, 209)36 |
- | brief van Janna van Adrichem (idem, nr. 212)37 |
- | brieven aan Jeronimus van Serooskerke, 1550-1551 (vier stuks, waaronder drie van diens zoon Philibert) (Huis Zuilen, Archief, nr. 823)38 |
- | brief van Josina van Broekhuizen ('s-Gravenhage, Rijksarchief in Zuid-Holland, Het archief van de familie van Matenesse en van de heerlijkheid Matenesse, nr. 432)39 |
- | Leiden, ub, Ltk. 21640 |
- | broeder Lubbert Peerdeknecht aan Maria van Huchtebrock, abdis41 |
- | broeder Ludolf Rems aan zuster Maria van Huchtebrock, abdis, 4 februari (te Zutphen)42 |
- | zuster Lijnken Tsanen aan heeroom Remeys (Leiden, ub, bpl 2454 xi) |
- | zuster Sofphi van Duvord, twee brieven (Den Haag, Algemeen Rijksarchief, rb 108 & 110)43 |
- | familie Van Spulde, 12 brieven, periode 1530-1540 (Leiden, ub, bpl 2853) |
| |
Minuten en afschriften
Brieven waarvan de auteur bekend is
- | Alijt Bake († 1455), brief uit de ballingschap44 |
- | Anthonis de Roovere (1482-?), Amoureuse groetenisse45 |
- | Bijbelvertaler van 1360, dedicatie-brief aan Jan Taeyen46 |
- | Geert Grote (1340-1384), twee brieven47 |
- | Hertogen Van Gelre en Gulik, correspondentie van 39 brieven tussen Reinout van Gulik en zijn ouders, de hertog en de hertogin, oktober 1390-september 139348 |
- | Gerlach Peters (overl. 1411), twee brieven49 |
- | Hadewijch, 31 brieven (de authenticiteit van brief 28 wordt betwijfeld)50 |
- | Jan van Haarlem, drie brieven (London, British Library, Ms. Egerton 676, f. 287ra-298va) |
| |
| |
- | Jan van Ruusbroec (1293-1381), zeven brieven;51 Spieghel der eewigher salicheit (brieftraktaat) |
- | Jan Storm (ca. 1425-1488), twee brieven (Brussel, kb, ii 298, f. 375r-385r) |
- | Maria van Hout († 1547), veertien brieven52 |
- | Pouwels van Amersoyen aan zijn vrouw Anna van Ravestain, 12 mei 149753 |
Anonieme brieven
- | Amsterdam, ub, i g 40, f. 3r-48v |
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 752, f. 29r, 30r, 33r, 48r, 51v, 56v, 57r, 74r (7 Minnesprüche)54 |
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 1028, f. 234v-247v |
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. qu. 557, f. 8ra-19r, f. 20v-21r, f. 72r-75v, f. 83v-84r55 |
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. qu. 1086, f. 171r-185r56 |
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. qu. 1097, f. 147r-149v |
- | Bernkastel-Kues, St. Nicolaus-Hospital, Ms. 116, f. 1-79v |
- | Brugge, Stadsbibliotheek, 408, f. 274r-279r |
- | Brussel, bk, 2184, f. 268r-271r |
- | Brussel, bk, 2945, f. 57r-146v |
- | Brussel, bk, 3041, f. 191v-218r; f. 218r-244v |
- | Brussel, bk, 3026-30, f. 91v-109v |
- | Brussel, bk, 4510-11, f. 193r-195r |
- | Brussel, bk, 14717, f. 1r-19r |
- | Brussel, bk, 15589-623 (handschrift-Van Hulthem), f. 67ra-67va, 69ra-69rb, 69rb-69va57 |
- | Brussel, bk, ii 144, f. 10r/v, 43r-47r 63v-64r (27 minnegroeten, 1 nieuwjaarsgroet, 1 liefdesbrief)58 |
- | Brussel, bk, ii 297 f. 161ra-172vb |
- | Brussel, bk, iv 338, f. 187r-195v [tekst breekt af] |
- | Brussel, bk, iv 672 f. 226r-233v, 237r-256v (vier brieven) |
- | Brussel, Stadsarchief, 2915, f. 5r-46r, 109v-110v, 262r-276r (drie brieven) |
- | Cambridge, Harvard University, Houghton Library, Riant 91, f. 93r-104r |
- | Düsseldorf, ub, c 93, f. 165r-174v (twee brieven) |
- | Den Haag, kb, 133 e 4, f. 192-351 |
| |
| |
- | Den Haag, kb, 133 f 22, f. 33r-66v59 |
- | Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 10 f 21, f. 200r-204r |
- | Gent, ub, 1305, p. (!) 127-145 |
- | Gent, ub, 1351, f. 215v-216r |
- | Karlsruhe, Badisches Generallandesarchiv, BGerch. 66/10264, f. 50v (liefdesgroet) |
- | Leiden, ub, Ltk. 224, f. 101v-102r |
- | Leiden, ub, Ltk. 1030, f. 107v-113v (twee brieven) |
- | Leiden, ub, Ltk. 1197 (1-2), f.? |
- | Leiden, ub, Ltk. 2055, f. 109r-118v |
- | Leuven, Theologische Faculteit, Jezuïeten, 2, f. 37r-127v (zeventien brieven?)60 |
- | Leuven, ub, 185, f. 228-... |
- | Lübeck, Stadtbibliothek, ms. theol. germ. 64, f. 214r-214v |
- | Megen, Klarissen, hs. i, f. 106r-224r |
- | Middelburg, Provinciale Bibliotheek, 6353, f. 173-175 |
- | Nijmegen, Gemeentearchief, 386, f. 219ra-220rb |
- | Nijmegen, ub, 322, f. 105r-122r |
- | Paderborn, Erzbischöfliche Akademie-Bibliothek, Ba 75, f. 1-39v61 |
- | Paris, Bibl. de l'Arsenal, 8206, f. 31r-42r, 44v-50r (twee brieven) |
- | Paris, Bibl. Mazarine, 920, f. 102v-106r62 |
- | Rijsenburg, Groot-Seminarie, 105/54, f. 323r-332v [zoek] |
- | Rijsenburg, Groot-Seminarie, 105/62, f. 112r-153v [zoek] |
- | Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 96 f 1, f. 63r-64v, |
- | Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 96 g 6 f. 49v-53v |
- | Sint Truiden, Minderbroeders, b 65 (bis), f. 214r [verloren] |
- | Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Theol. Oct. 141, f. 102r-134 |
- | Tilburg, ub, khs 16, f. 168r-199r |
- | Utrecht, Rijksmuseum Het Catharijneconvent, bmh 111, f. 181r-185r |
- | Utrecht, Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Warmond 92 a 20, f. 11v-17r |
- | Utrecht, ub, 1025, f. 86v-159r |
- | Weimar, Zentralbibliothek der deutschen Klassik, Hs. o 46, f. 17v, 49v, 50r (minnegroeten) |
- | Wien, önb, 2725, f. 43r-45v |
- | Wien, önb, sn 12868, f. 40r-84r (brieftraktaat), f. 115r-123v (twee brieven) |
- | Wien, önb, sn, 12795, f. 305ra-315ra63 |
- | Wiesbaden, Hauptstaatsarchiv, Hss. Abt. 3004 b 10, f. 93ra-104ra (brief op rijm) |
| |
| |
Brieven geïncorporeerd in literaire werken
- | Dirc Potter, Der minnen loep64 |
- | Hendrik van Veldeke, Eneïde65 |
- | Jacob van Maerlant, Torec66 |
Dubia
- | Berlin, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. oct. 430, f. 99r-110r (in de bnm gecatalogiseerd als brief) |
- | Den Haag, kb, 75 g 63, (idem) |
- | Den Haag, kb, 131 h 19, f. 53v-55v (idem) |
- | Den Haag, kb, 131 h 40 (idem) |
- | Ieper, Stadsbibliotheek, 16, f. 1r-? (idem) |
| |
Summary
This article deals with the Middle Dutch private letter (ca. 1200-1550), a neglected genre in Medieval Dutch studies. The corpus compiled by the author so far (including more than 300 letters) provides material for new research. After defining the genre of the private letter, the author explores various possibilities for further research. New approaches, such as a classification of letters based on codicological analyses and studies on the contents and function of private letters, promise to be fruitful. The article concludes with a list of Middle Dutch private letters.
Adres van de auteur:
Universiteit Antwerpen
Ruusbroecgenootschap - ufsia
Prinsstraat 13
b-2000 Antwerpen
|
-
*
- Met dank aan mijn collega's Hans Kienhorst en Thom Mertens voor hun waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie van deze bijdrage.
-
1
- Signatuur: bpl 2454: xi.
-
2
- Aan de rechterzijde is wat tekstverlies door afsnijden; ik heb het zo veel mogelijk aangevuld, zonder gebruik te maken van diacritische tekens.
-
3
- Slechts enkele voorbeelden: Charles Homer Haskins, ‘The Life of Mediaeval Students as illustrated by their Letters’, in: idem, Studies in Mediaeval Culture. New York, 1929, p. 1-35; Magdalena and Balthasar. An intimate portrait of life in sixteenth-century Europe revealed in the letters of a Nuremberg husband and wife illuminated by Steven Ozment. New York, 1986; Bernard Doumerc, ‘Les Vénitiens dans la tourmente de la guerre civile (1462-1472)’, in: Le Moyen Age 101 (1995), p. 41-63.
-
4
- Zie bij voorbeeld: D.C. Rubin, Remembering our past: studies in autobiographical writing. Cambridge, 1996; E. Jongeneel, Over de autobiografie. Utrecht, 1989; P. Alheit & E.M. Moerning (eds.), Biographisches Wissen. Beiträge zu einer Theorie lebensgeschichtlicher Erfahrung. Frankfurt, 1989; S. Benstock (ed.), The private self: theory and practice of women's autobiographical writings. London, 1988; A. Hahn & V. Kapp (eds.), Selbstthematisierung und Selbstzeugnis: Bekenntnis und Geständnis. Frankfurt, 1987; J. Olney, Autobiography: essays theoretical and critical. Princeton, 1980; P. de Man, ‘Autobiography as de-facement’, in: Modern Language Notes, 94 (1979), p. 920-930 (met dank aan prof. dr. J.A. van Belzen, UvA). Een benadering vanuit vrouwenstudies biedt: Dear Sister. Medieval Women and the Epistolary Genre. Karen Cherewatuk and Ulrike Wiethaus (eds.). Philadelphia (Penn.), 1993. (Middle Ages Series)
-
5
- Brief van Ridder Johan van Zuelen en Nuevelt, aan de abdis van Rijnsburg (13 september 1490), uitgave van het origineel in: Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg. Uitgegeven door Maria Hüffer. eerste deel, ie stuk: Oorkonden (tot 1620). 's-Gravenhage, 1951, p. 408-409, nr. 988. (=Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie 31).
-
6
- Broeder W. aan de priorin van het klooster Langenhorst, uitgave van het origineel in: Deutsche Privatbriefe des Mittelalters. Mit Unterstützung der K. Preussischen Akademie der Wissenschaften herausgegeben von Georg Steinhausen. Zweiter Band: Geistliche - Bürger i. Berlin, 1907, p. 94-95, nr. 89. (= Denkmäler der deutschen Kulturgeschichte 1, 2).
-
7
- Een overzichtelijk inleidend werk is Martin Camargo, Ars dictaminis. Ars dictandi. Turnhout, 1991. (= Typologie des sources du moyen âge occidental A-V.A. 2*, 60). Het eerste deel van een repertorium der artes dictandi is verschenen: Repertorium der Artes dictandi i: Von den Anfängen bis 1200. Franz Josef Worstbrock, Monika Klaes und Jutta Laetten. München, 1992. (= Münstersche Mittelalterschriften 66). Zie ook: Emil J. Polak, Medieval & Renaissance Letter Treatises & Form Letters. A Census of Manuscripts found in Eastern Europe & the Former ussr. Leiden, 1993.
-
8
- Men zie: Mikel M. Kors, ‘Epistolaire aspecten van de geestelijke brief (ca. 1350-1550)’, in: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam, 1993, p. 52-69 & 380-388. (= Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 7).
-
9
- Brief van Sofphi (sic) van Duvord, aan heer Pouwels (ca. 1451), uitgave van het origineel in: Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg... (zie n. 5), p. 315, nr. 793.
-
10
- Zie hierover Kors (zie n. 8), p. 61-62.
-
11
- Brussel, kb, ii 298, f. 375r; uit het handschrift blijkt dat met deze ‘pater’ Jan Storm is bedoeld.
-
12
- Wel een probleem voor het historisch onderzoek vormen vervalste brieven. Maar het valt niet te verwachten dat we daar meer dan zeer incidenteel, zo ooit, mee vandoen zullen krijgen. (Uiteraard heeft men wel getracht criteria voor authenticiteit op te stellen; men zie bij voorbeeld: Rolf Köhn, ‘Zur Quellenkritik...’, in: Mitteilungen des Instituts für österreichische Geschichtsforschung 101 (1993), p. 284-310).
-
13
- Wel een probleem voor het historisch onderzoek vormen vervalste brieven. Maar het valt niet te verwachten dat we daar meer dan zeer incidenteel, zo ooit, mee vandoen zullen krijgen. (Uiteraard heeft men wel getracht criteria voor authenticiteit op te stellen; men zie bij voorbeeld: Rolf Köhn, ‘Zur Quellenkritik...’, in: Mitteilungen des Instituts für österreichische Geschichtsforschung 101 (1993), p. 284-310).
-
14
- Kors (zie n. 8), p. 56-62.
-
15
- Een zeer beknopt, inleidend artikel over brieven geïncorporeerd in Duitse epische teksten is: Eugen Mayser, ‘Briefe im mittelhochdeutschen Epos’, in: Zeitschrift für deutsche Philologie 59 (1935), p. 136-147.
-
16
- Jürgen Schulz-Grobert, Deutsche Liebesbriefe in spätmittelalterlichen Handschriften. Untersuchungen zur Überlieferung einer anonymen Kleinform der Reimpaardichtung. Tübingen, 1993.
-
17
- Editie in: W.J.A. Jonckbloet (ed.), Roman van Lancelot (xiiie eeuw). Naar het (eenig-bekende) handschrift der Koninklijke Bibliotheek. 2 dln. Den Haag, 1847-1849, vs. 26351-54.
-
18
- Het gaat om inventarissen aanwezig op de bibliotheek van het Instituut Geschiedenis van de kun.
-
19
- De betekenis van de term ‘minuut’ is in dit artikel conform de definitie in Lexicon van Nederlandse archieftermen. 's-Gravenhage, 1983, inz. p. 47: ‘Een minuut is de vastgestelde versie van een geschrift, waarnaar de expeditie of het net-exemplaar wordt opgemaakt.’ In nogal wat inventarissen wordt gesproken van minuten van brieven. Nader onderzoek zal nog moet uitwijzen of de gehanteerde terminologie juist is.
-
20
- Regest in Bronnen voor de geschiedenis... (zie n. 5), p. 433-34, nr. 1018. (= 's-Gravenhage, Alg. Rijksarchief, Rb. 15).
-
22
- 11 bladen papier worden thans in een perkamenten omslag (een schuldbekentenis van Willem uit 1390) bewaard, de andere 57 bladen (verzameld in vijf katernen) zijn later ingebonden.
-
23
- Zie Diane Watt, ‘“No Writing for Writing's Sake”: The Language of Service and Household Rhetoric in the Letters of the Paston Women’, in: Dear Sister (zie n. 4), p. 122-138 (de aantallen in brievencollecties zijn ontleend aan n. 3 van Watts artikel).
-
24
- Zie H. Kienhorst, ‘Middelnederlandse verzamelhandschriften als codicologisch object’, in: Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Congres Nijmegen 14 oktober 1994. Onder redactie van Gerard Sonnemans. Hilversum, 1996, p. 39-60, inz. p. 50-53.
-
26
- Bij het opstellen van de inventaris is - uiteraard - ook gebruik gemaakt van de BNM te Leiden, zowel van de reële als de virtuele.
-
27
- Editie in: Deutsche Privatbriefe des Mittelalters, ii: Geistliche - Bürger, herausgegeben von Georg Steinhausen. Berlin, 1907, p. 101, nr. 99.
-
28
- Zie A. Ampe, ‘Uit de kerstvroomheid eeuw. Onbekend werk van Bartholomeus van Middelburg’, in: Ons Geestelijk Erf 41 (1967), p. 123-188, inz. p. 125 & 127; editie in: Dalmatius van Heel, ‘Een geestelijke vermaning van Pater Bartholomeus van Middelburg’, in: Ons Geestelijk Erf 5 (1931), p. 470-485, inz. p. 473-485.
-
29
- A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, 1419-1494, nrs. 70-71, 87, 183, 281, 360-362, 537-538, 1026-1027, 1099, 1165(?), 1175-1177. Tweede stuk: 1672, 1680, 1776-1779, 1892, 1902, 1932?, 1948, 2009, 2010, 2012, 2013, 2016, 2017, 2135, 2138, 2143, 2144, 2145(?), 2164, 2173, 2175, 2176, 2177, 2181, 2194, 2207, 2211, 2212, 2267, 2282, 2283, 2284, 2288, 2297, 2298, 2345, 2350, 2443, 2447, 2448, 2450, 2453, 2456, 2478(?), 2626, 2632, 2676(?), 2720, 2733, 2738, 2750, 2753, 2754. Een niet onaanzienlijk deel van de correspondentie wordt ingenomen door brieven van Henrick, jonkheer tot Wyssch, aan zijn schoonvader Oeswaeldt, graaf Van den Bergh, omtrent de gelden die hem toekomen door het huwelijk met een van diens dochters. Het gaat onder andere om de uitzet, kleding, geld, rentes, etc. Na de dood van de graaf zet hij de correspondentie voort met zijn zwager. Een en ander loopt van 1499 tot 1511.
-
30
- Besproken en afgebeeld in Kors, op. cit. (noot 8), inz. p. 52-55.
-
31
- Editie in: Deutsche Privatbriefe des Mittelalters, ii: Geistliche - Bürger, herausgegeben von Georg Steinhausen, Berlin, 1907, p. 94-95, nr. 89.
-
32
- Editie en afbeelding in: Dirk Geirnaert, ‘Maarten aan Tanneke. Een liefdesbrief uit de late middeleeuwen’, in: Biekorf 94 (1994), p. 248-260, inz. p. 257-259.
-
33
- Editie in: Johannes Taal, De Goudse kloosters in de middeleeuwen. Hilversum, 1960, p. 201, bijlage 11 (afb. t.o.p. 53).
-
34
- Cf. I.H. van Eeghen, Inventaris van het familie-archief Bicker. Amsterdam, 1956, p. 14, nr. 49.
-
35
- Vondst, identificatie en datering ontleend aan: Herman Brinkman, Dichten uit liefde. Literatuur in Leiden aan het einde van de Middeleeuwen. Hilversum, 1997, p. 148, nt. 59. (= Middeleeuwse studies en bronnen 53).
-
36
- J.C. Kort, Het archief van de familie Van Matenesse en van de heerlijkheid Matenesse (1251-1917). s'-Gravenhage, 1988, p. 27, nr. 209.
-
37
- Cf. Kort (zie n. 36), p. 28.
-
38
- Cf. Inventaris van het Archief van het Huis Zuilen 1383-1951 door E.P. de Booy. Utrecht, 1990.
-
39
- Cf. Kort (zie n. 36), p. 61.
-
40
- Meest recente uitgave in: B.H. Erné, ‘Een liefdesbrief op rijm uit de veertiende eeuw’, in: De nieuwe taalgids 56 (1963), p. 211-214, inz. 212-214. Afgebeeld in: Dini Hogenelst en Frits van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen. Amsterdam, 1995, p. 31.
-
41
- Editie in: Deutsche Privatbriefe des Mittelalters... (zie n. 27), p. 95, nr. 90.
-
42
- Editie in: Deutsche Privatbriefe des Mittelalters... (zie n. 27), p. 92-93, nr. 87.
-
43
- Editie in: Bronnen voor de geschiedenis... (zie n. 5), p. 314-315, nr. 793 en 315-316, nr. 794.
-
44
- B. Spaapen, ‘Middeleeuwse passiemystiek. iv: De brief uit de ballingschap’, in: Ons Geestelijk Erf 41 (1967), p. 351-367, inz. 353-367.
-
45
- Uitgegeven in: De gedichten van Anthonis de Roovere naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken uitgegeven door J.J. Mak. Zwolle, 1955, p. 393-394.
-
46
- Editie in: C.C. de Bruin (ed.), Het Oude Testament. Tweede stuk: i Kronieken -Jezus Sirach. Leiden, 1978. cssn, Grote reeks, afd. 1, Het Oude Testament, p. 279-280.
-
47
- Editie in: Gerardi Magni Epistolae... (zie n. 12), nrs. 1 & 68, p. 1 en 265-268.
-
48
- Editie in: Briefwisseling der Hertogen van Gelre en van Gulik 1389-1393. Naar de handschriften uitgegeven door P.N. van Doorninck en P.C. Molhuysen. Haarlem, 1903, inz. p. 83-117, nrs. 78-116. Het gaat om contemporaine afschriften.
-
49
- Editie in: Gerlaci Petri Opera omnia. Cura et studio Mikel M. Kors. Turnhout, 1996. (Corpus Christianorum / Continuatio Mediaeualis 155), p. 505-557 (oneven pagina's).
-
50
- Editie in: Hadewijch, Brieven. Opnieuw uitgegeven door J. van Mierlo. i: Tekst en commentaar. ii: Inleiding. 2 dln. Antwerpen, 1947. (= Leuvense studiën en tekstuitgaven 14)
-
51
- Jan van Ruusbroec, Opera omnia. G. de Baere (ed.) e.a. dl. 10, Turnhout-Tielt 1991, p. 519-607 (oneven pagina's).
-
52
-
De brieven uit ‘Der rechte wech’ van de Oisterwijkse begijn en mystica Maria van Hout († Keulen, 1547). Toegelicht, uitgegeven en vertaald door J.M. Willeumier-Schalij. Leuven, 1993. (=Miscellanea Neerlandica 6) p. 74-118 (even pagina's).
-
53
- Regest in Bronnen voor de geschiedenis... (zie n. 5), p. 433-34, nr. 1018. (= 's-Gravenhage, Alg. Rijksarchief, Rb. 15; contemporaine grosse).
-
54
- Cf. Schulz-Grobert (zie n. 16), p. 177-178.
-
55
- Editie in: Het handschrift Jan Phillipsz. Hs. Berlijn, Staatbibliothek Preußischer Kulturbesitz, Germ. Qu. 557. Hilversum, 1995. (=Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden), p. 56-70 nrs. 35-47, p. 72 nr. 49, p. 143-149 nr. 120, p. 160-163 nr. 124.
-
56
- Editie naar dit handschrift in: C.C. de Bruin, ‘De Dietse oertekst van de anonieme “Epistola de vita et passione domini nostri Ihesu Christi et aliis devotiis exercitiis”’, in: Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis n.s. 34 (1944-1945), p. 1-23, inz. 8-23. De tekst komt in minstens drie andere handschriften voor, zie op. cit., p. 4.
-
57
- Uitgave in: Vaderlandsch Museum 1 (1855), p. 366-369, 389-391.
-
58
- Editie in: Robert Priebsch, ‘Aus deutschen Handschriften der Königlichen Bibliothek zu Brüssel. iv’, in: Zeitschrift für deutsche Philologie 38 (1906), p. 301-333, 436-467, inz. 309-313 en 448.
-
59
- Het gaat om de zogeheten Devote epistelen, drie brieven aan de zusters uit Jeruzalem in het klooster te Diepenveen. Naar dit handschrift uitgegeven door D.A. Brinkerink, ‘Devote epistelen’, in: Nederlandsen Archief voor Kerkgeschiedenis n.s. 4 (1907), p. 312-338, 388-409 [overgeleverd in drie handschriften].
-
61
- Het gaat mogelijk om originelen; zie D.A. Stracke, Korte handleiding tot de Theologia Mystica of het beschouwende leven naar een handschrift uit het jaar 1492. Antwerpen, 1932. (=Bloemen van Ons Geestelijk Erf 7-8), p. 11-13.
-
62
- Editie in: L. de Man, ‘Een devoet epistel ghescreven enen koc’, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 16 (1962), p. 186-217. 62 Editie in: C.C. de Bruin, Middelnederlands geestelijk proza. Zutphen, 1940, p. 66-68.
-
63
- Naar dit handschrift uitgegeven in: R. Lievens, ‘Een brief uit Groenendaal’, in: Sacris erudiri 11 (1960), p. 382-415.
-
64
- Editie in: P. Leendertz Wzn. (ed.), ‘Der minnen loep’ door Dirc Potter. 2 dln. Leiden, 1845-1847, p. 1130-1135, vs. 208-332.
-
65
- Editie in: O. Behaghel (ed.), Heinric van Veldeke, Eneide. Hildesheim, 1970 (herdr. Heilbronn, 1882), p. 435-436, vs. 10794-10805.
-
66
- Editie in Jonckbloet (zie n. 17), vs. 26355-26375.
|