Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Daans vader leunde achterover. Zijn hoofd zakte roerloos weg in het kussen van de tuinstoel, maar Ronald wist zeker dat hij niet sliep. Het kon niet anders of hij hield vanachter zijn zwarte zonnebril iedere beweging van Ronald in de gaten. Ronald, die aan de overkant van het zwembad zat met zijn voeten in het water, wendde zijn blik af. Al twee dagen lang, sinds hij hier met Daan gearriveerd was, voelde hij zich bekeken. Voortdurend bevond hij zich oog in oog met die kalende, veel te gebruinde kop van Daans vader, die fronsende wenkbrauwen, en die forse gestalte die hem leek uit te dagen, en waarbij hij zich tengerder voelde dan ooit. Ronald stond op, en hij voelde de priemende blik branden op zijn ontblote lichaam. Hij rekte zich uit, in een poging een ontspannen indruk te maken. Maar in werkelijkheid geneerde hij zich voor zichzelf, zoals hij altijd deed in een zwembad of op het strand. Hoe vaak Daan hem ook zei dat hij reden had voor het tegendeel, het hielp niet. Het was zijn overtuiging dat mensen elkaar voortdurend keurden, bewust of niet. In het water voelde hij zich veiliger - hij bukte en maakte een langzame duik. Het water verfriste hem. Toen hij de bodem bereikte, zette hij zich met zijn voeten af. De lucht in zijn longen deed zijn lichaam groter en sterker worden, zo leek het. Hij opende zijn ogen en zag boven hem de zwabberende haren van Daan, die op zijn rug dreef, met gespreide armen. Ronald zwom tot vlak onder hem en pakte Daans hand vast. Daan liet zich onmiddellijk tot onder de waterspiegel zakken. Hun gezichten kwamen op dezelfde hoogte en ze grijnsden. Toen ze, naar adem happend, weer boven kwamen hoorde Ronald Thea's hoge, snijdende stem. Thea was de nieuwe vriendin van Daans vader. Ze kwam aanlopen over het tuinpad, met de stralende uitdrukking die geen moment van haar gezicht week. Ze had vandaag het haar in golvende, verwarde lokken opgestoken - ongetwijfeld, meende Ronald, met dezelfde nerveuze haast waarmee ze zo ongeveer alles deed. Daans vader richtte zich op en keek om naar haar. Thea lachte naar Ronald en Daan in het bad. ‘Jullie willen vast helpen,’ zei ze, terwijl Daans vader opstond. Thea pakte hem bij de hand. Het was tijd voor de laatste avondmaaltijd van hun verblijf in het vakantiehuis. Ze klommen de kant op en vingen de handdoeken die Thea hen toewierp. Ronald beefde en het was alsof zijn lichaam weer ineenkromp. Hij stapte in zijn slippers en zag dat Daan, die zich naar hem omdraaide, zijn blik probeerde te vangen. Maar hij bleef strak voor zich uitkijken, naar het gearmde stel dat voor hem uitliep, en de halfgedekte tafel op het terras verderop. Hij had geen trek in de goede raad die hij op Daans lippen vermoedde.
Het was Thea geweest die hen twee dagen geleden in de deuropening verwelkomde. Daan had Ronald tijdens hun autorit verteld over de laatste verovering van zijn vader. Sinds de scheiding van een jaar eerder was Gert een andere man geworden. Zijn huwelijk had hem zo bekneld dat hij daarna alle remmen leek los te gooien. Terwijl Daans moeder zich terugtrok in de flat die ze gehuurd had, beleefde zijn vader allerlei avonturen. Hij stortte zich in het nachtleven van zijn stad, had verschillende vriendinnen, en vloog met hen in korte vakanties de wereld rond. En nu, volgens Daan, had zich een serieuze liefde aangediend. Gert kende Thea inmiddels zes maanden, en onlangs was Daan aan haar voorgesteld. Hij had hen opgezocht in hetzelfde vakantiehuisje waarnaar hij en Ronald op weg waren, en waar Daans vader en Thea al de gehele zomer door- | |
[pagina 30]
| |
brachten. Wat Daan vooral getroffen had, was de beschermende houding van zijn vader. Alsof hij zei: dit is mijn nieuwe leven, waag het niet daar aan te komen. Gert voelde, vermoedde Daan, het verwijt dat Daan zijn vader maakte. Zijn vader, die zonder schaamte plezier had en geen enkele wroeging toonde over de mislukkingen van zijn vorige bestaan. ‘Wat heb je tegen hem gezegd?’ vroeg Ronald. ‘Ik heb hem gelukgewenst, wat anders?’ zei Daan, terwijl hij zijn armen strekte tussen hem en het stuur. ‘Je hebt niet gezegd wat je echt vond?’ ‘Ik heb alleen gevraagd of ma ervan af wist. Dat zegt genoeg denk ik.’ Ronald zuchtte. Hij kon er niet tegen als Daan zo sprak. Altijd leek hij de goede vrede te willen bewaren, alsof hij bang was dat iedere uitgesproken ergernis tot een enorme ruzie zou leiden. Als hij zo bezorgd was over zijn moeder, waarom zei hij dat dan niet? ‘En, wist ze ervan?’ vroeg Ronald. ‘Niet echt, geloof ik.’ Ronald wist dat het zinloos was door te vragen. Een tijdlang spraken ze niet. Daan hield zijn ogen gericht op de weg, en Ronald verwisselde voortdurend de bandjes in de taperecorder. Toen hij Soul II Soul luid afspeelde glimlachten ze; dat was de muziek waarop ze voor het eerst samen gedanst hadden. ‘Back to life, back to reality,’ klonk de stem van Caron Wheeler. De stemming klaarde op. ‘Wat vond je van Thea?’ vroeg Ronald nadat hij de volumeknop had teruggedraaid. ‘Ze was heel hartelijk. Ik denk dat ze een goede indruk wilde maken. Ik hoop dat ze bij Gert past. Maar Gert gedraagt zich zo ... alsof hij zich van niemand iets aantrekt, ook niet van haar. Zo heb ik hem nooit gekend.’ Hij keek Ronald kort aan. ‘En nu hij jou gaat ontmoeten - ik vraag me af hoe het zal zijn met zijn vieren.’ Ronald wist dat Daan nooit eerder een vriend mee naar huis had genomen. De verwijdering tussen Daan en zijn ouders gedurende de afgelopen jaren, en het feit dat hij hun huwelijk al tijden ten einde zag lopen, hadden hem daar terughoudend in gemaakt. Maar nu hij Ronald een jaar kende, en ook zijn vader een nieuwe liefde had, besloot Daan dat het tijd was voor een kennismaking. Ze hadden er zelfs hun eerste vakantie samen voor uitgesteld. Ronald had, met tegenzin, met het idee ingestemd. Hij voelde hoe belangrijk het was voor Daan. Alsof er een nieuwe, hechte familie gecreëerd moest worden. En ook Ronald moest daar een plaats in krijgen.
Hun bestemming was een kleine, witte bungalow omgeven door een uitgestrekte tuin en lage bomen die het zicht op de andere huizen wegnamen. Toen ze de parkeerplaats opdraaiden, zag Ronald midden in het huizencomplex de blauwe schittering van een zwembad, omgeven door ligstoelen maar verlaten. Ze stapten uit en Ronald hoorde al het krakende geluid van een opengaande deur; er was op ze gewacht. Thea stond in deuropening - een lange, magere gestalte in een korte broek en een felgeel shirt, die hen uitbundig toezwaaide. Ze liepen het zandpad op en Thea zoende Daan onwennig op de wang. Toen stak ze haar hand uit naar Ronald, terwijl haar vastberaden lach groeven trok in haar wangen. ‘Jij bent Ronald.’ Haar ogen knipperden snel. Hij knikte, glimlachend, maar ze had zich al omgedraaid en Daan bij de arm gepakt. Een uur later gingen ze aan tafel. Ronald zat tegenover Daans vader, een zwaarlijvige, gespierde man die hem vanonder zijn zwarte wenk- | |
[pagina 31]
| |
brauwen recht aankeek. Vanaf het moment dat ze aan elkaar voorgesteld waren - Ronald schrok, toen hij en Daan hun koffer uitpakten en Gert plots de slaapkamerdeur openduwde - voelde Ronald zich ongemakkelijk. Tijdens de maaltijd hield hij Gert zo onopvallend mogelijk in de gaten. Gert zei niet veel, hoe voelbaar zijn aanwezigheid ook was. Het was vooral Thea die sprak, over haar werk als visagiste. Ze richtte zich daarbij voortdurend op Daan, die naar Ronalds mening erg zijn best deed interesse te tonen, en haar telkens nieuwe vragen stelde. Ronald had steeds meer moeite om het gesprek te volgen. Hij ving woorden op - epileren, peeling, vitaminegebrek..., en hij vroeg zich af wat hij eigenlijk van het beroep ‘visagiste’ vond. Gert deed niet meer dan af en toe instemmend knikken, met een glimlach die moeilijk te duiden was. Zijn volle, brede handen legde hij af en toe naast zijn bord op tafel, en dan spreidde hij zijn vingers. Ronalds ogen bleven er onwillekeurig op rusten. Het deed hem denken aan het moment, een jaar geleden, waarop zijn favoriete voetballer Bogarde op het EK in Engeland met één hand van bovenaf de bal oppakte - voor Ronald een onvergetelijk beeld. Die kolossale, donkere handen, dat resolute gebaar waarmee Bogarde de vrije trap voor zich opeiste temidden van zijn aarzelende teamgenoten. Waarom had hem dat toch zo aangegrepen? Ronald schrok op toen Gert met luide stem zei: ‘Thea geeft de mensen gewoon weer wat zelfvertrouwen.’ Thea lachte, en daarop Daan ook. ‘Zo simpel is het eigenlijk,’ voegde ze eraan toe. ‘Maar de meeste mensen overdrijven toch, hun uiterlijk is toch goed?’ zei Daan. ‘Dat is haar zorg niet,’ zei Gert kortaf. De glimlach op zijn lippen was verdwenen. Hij draaide zich naar zijn zoon toe en zei: ‘Waar jij je mee bezig houdt, is dat zoveel belangrijker?’ Daan slikte, en Ronald wist waarom: er was een gevoelig onderwerp aangesneden. Daan was, in de twee jaren sinds zijn studie sociale geografie, aan het zwerven geslagen zoals hij dat noemde - hij wist zijn plek niet te vinden. Momenteel vervaardigde hij in zijn eentje een tijdschrift voor de alumni van zijn studierichting. Terwijl zijn blik van Ronald en Thea terug naar Daan dwaalde, vervolgde Gert: ‘Denk je dat ze bij jou op de academie weten waar het om draait?’ Er viel een stilte. Ronald en Daan keken elkaar aan, uitdrukkingsloos. Daan bleef zwijgen en leek op een reddende opmerking van Ronald te wachten. Waarom verweer je je niet, wilde Ronald hem toebijten, kijk naar je vader die op zijn kapitaal teert en zijn vrouw verlaat. Maar zo'n uitbarsting zou hen alleen maar verder van elkaar verwijderen, wist hij uit ervaring. Het leek wel alsof de verbondenheid die ze hadden oploste zodra er anderen bij waren. Iedere sluimerende onenigheid werd plotseling uitvergroot en overvleugelde wat goed was tussen hen. Gert zuchtte en schoof zijn stoel naar achteren. Uit zijn houding bleek dat hij het onderwerp als afgesloten beschouwde. Thea doorbrak de stilte: ‘Ieder doet op zijn manier zijn best.’ Ze keek uitdrukkelijk Ronald aan, alsof ze samen met hem de stemming aan tafel wilde verbeteren. Hij wist niets beters dan: ‘Zo is het.’ Zelf had hij, als freelance schrijver van van alles en nog wat, een vergelijkbaar bestaan met dat van Daan, en hij was blij dat het al ter sprake was geweest. Ze gingen verder met de maaltijd, en spraken over de aanstaande vakantie van Ronald en Daan naar Rome. Daan vertelde dat hij als jongen al een boek over de Sixtijnse kapel bezat, en over de Romeinse kunstschatten fantaseerde. | |
[pagina 32]
| |
Hij sprak er zijn vader over aan, die een jaar geleden in Rome was geweest. Maar Gert wist hun niets anders aan te bevelen dan zijn favoriete restaurant in de oude binnenstad; het was alsof hij het onderwerp mijdde. Met wie was hij daar geweest, vroeg Ronald zich af, een vorige maîtresse? ‘Wij blijven deze zomer in ieder geval hier,’ zei Gert plotseling, en keek opzij naar Thea. ‘We hebben het hier goed.’ Ronald zag hoe Thea haar Gert lachte. En hij bespeurde bij zichzelf, al was het maar een moment lang, een gevoel van afgunst.
Na de maaltijd trokken Ronald en Daan zich terug in hun kamer; later op de avond zouden ze met hun vieren een laatste wandeling maken. Ronald deed zijn shirt uit en ging achterover op het bed liggen. Met de afstandsbediening zette hij de TV aan; de MTV-jockey kondigde met een mengeling van spot en enthousiasme de nieuwe clip van The Verve aan. ‘Go out and buy this record now, so they'll get on Top of the Pops,’ zei hij met uitgespreide armen en lonkend naar de camera. Ronald moest altijd lachen om de HOT-presentator. Hij tuurde naar het scherm, terwijl hij zijn arm uitstrekte naar Daan, die op de rand van het bed zat. ‘Met wie was je vader eigenlijk in Rome?’ vroeg Ronald. ‘Ik weet het niet. We spraken elkaar nauwelijks in die periode.’ ‘Maar nu zien jullie elkaar wel. Hebben jullie niet gesproken over wat er allemaal gebeurd is?’ Daan haalde zijn schouders op. Na een stilte zei hij: ‘ik hoop maar dat het nu beter wordt. Hoe vond je het vanavond?’ ‘Ach...’ zei Ronald, en ze schoten in de lach. Zijn ergernis over Daans gedrag aan tafel leek er niet meer toe te doen. Zoals Daan nu tegen hem aan zat - het deed hem denken aan hun eerste maanden samen, toen ze onafscheidelijk waren. Daan was, toen ze elkaar ontmoetten, degene die hij altijd al gehoopt had tegen te komen. Niets was er tussen hen van het moeizaam zwoegen dat zijn omgang met mensen altijd kenmerkte. De onzekerheid, het aftasten, het voortdurend interpreteren van signalen... het was allemaal niet nodig. Ze wilden gewoon op ieder vrij moment bij elkaar zijn, en binnen enkele weken woonden ze dan ook al praktisch samen. En dat deden ze nog steeds, hoewel Daan zijn eigen huis had aangehouden. Die laatste stap om werkelijk voor elkaar te kiezen hadden ze, zonder erover te spreken, gemeden. Er was iets veranderd, al wist Ronald niet precies waarom. Ze beminden elkaar minder vurig dan voorheen. De stiltes tussen hen - praters waren ze geen van beiden - werden ongemakkelijker. Ze kregen ruzies over hun bezigheden buiten elkaar om. En Ronald was haast ongemerkt Daans gedrag gaan taxeren: juist datgene wat zo onnodig had geleken. Toch brachten ze nog iedere nacht samen door. Ze losten hun problemen niet op door afstand van elkaar te nemen, zo leek het. Al spraken ze meningsverschillen vaak niet uit, hun samenzijn was voldoende om het vertrouwen in elkaar te herstellen. Wat kon er belangrijker zijn dan de aanraking van de ander? Ronald streelde met zijn hand door Daans haar, zonder zijn blik van het TV-scherm af te wenden. Verve-zanger Richard Ashcroft was al minutenlang onafgebroken in beeld, zich een weg banend door een druk voetgangersgebied in een Londense achterbuurt. Zijn sluike haren vielen over de ingevallen oogkassen, zijn neus leek gebroken, en zijn gelaatskleur was asgrauw. Maar de magere gestalte in het leren jasje week | |
[pagina 33]
| |
geen centimeter voor zijn tegenliggers. Voortdurend botste hij dan ook tegen mensen op, zo hard dat sommigen wankelden en een meisje zelfs ten val kwam. Omstanders riepen hem verontwaardigd na, maar Ashcroft liep onverstoorbaar door. ‘No change, I can't change, I am here in my mold,’ zong hij telkens, totdat zijn vrienden, de overige Verveleden, zich bij hem voegden en ze samen de steeds verlatener straat uitliepen. Ronald had de clip al vele malen aandachtig bekeken, en de aanblik van dat geschonden gezicht raakte hem steeds weer. Hier was een man, realiseerde hij zich, die zich in de wereld begaf en geen schaamte kende. Precies toen het nummer afgelopen was richtte Daan zich op. ‘Ik vind wel dat je stil was, vanavond,’ zei hij. ‘Ik voelde me niet op mijn gemak,’ zei Ronald, terwijl hij zich afvroeg of hij iets over Daans vader zou zeggen. Het was waarschijnlijk beter van niet. ‘Ik ook niet, maar ik praat tenminste mee. Ik wil zo graag dat het een succes wordt.’ Ronald zweeg; Daan keek hem aan, met een vragende blik. Toen stond Daan op. ‘Ik ga douchen,’ zei hij kortaf, en trok een handdoek uit de halfgesloten koffer. Hij verliet de kamer. Zodra Ronald de deur hoorde dichtslaan, liet hij zijn hoofd wegzakken in het kussen. Hij luisterde naar Daans voetstappen op de gang, het kraken van het trappetje naar de tussenverdieping, het geluid van het stromende water in de waterleiding. Hij maakte zich geen zorgen - Daan bleef nooit lang kwaad, bang als hij was voor ieder conflict. Wat betekende Daan voor hem, vroeg hij zich af. Hij was nog altijd graag met hem samen, maar daarvoor hoefden ze niet op familiebezoek te gaan. De vervreemding tussen hen die hij enkele malen gevoeld had, de afgelopen dagen, had hem nauwelijks verrast. Het was niets nieuws. Juist in situaties als deze leek Daan ineens een ander iemand - of lag het aan hemzelf, aan het beeld dat hij had van Daan? Hij hield alleen van Daan, leek het wel, als ze samen waren en de buitenwereld op een afstand. Maar dat viel niet langer vol te houden. Ronald sloot zijn ogen, hij wilde niet meer denken. Straks zouden ze naar buiten gaan, met hun vieren... Hij schrok wakker van Daan, die de deur achter zich sloot en zijn handdoek over de stoel gooide. Daan pakte Ronalds arm vast: ‘Over drie dagen zitten we in Rome...’ Ronald knikte, glimlachend, en ging overeind zitten. Hij wist niet goed hoe hij zich bij die gedachte voelde. ‘Laten we naar beneden gaan,’ zei hij alleen, ‘ze zitten vast op ons te wachten.’ ‘Ik kom eraan,’ zei Daan. ‘Ga maar vast.’
Ronald daalde de trap af, en trof Thea aan in de woonkamer. Ze zat op de bank en rookte een sigaret, het open raam uitstarend. Ze had een beige broek aangetrokken, en een bloemetjesshirt. De loshangende lokken had ze weer opgestoken. Er lag een tijdschrift op haar schoot; Ronalds blik viel op een foto van een jonge man met een zonnebril, en de vette, zwarte letters van de kop erboven. Ze keek ineens op. ‘Ga zitten, Gert is zo klaar.’ Zonder iets te zeggen nam Ronald plaats op de andere kant van de bank. Hij draaide zich naar haar toe. ‘Zijn jullie klaar voor een wandeling?’ vroeg Thea. Direct ging ze verder: ‘Het is denk ik wel afgekoeld buiten.’ ‘Dat denk ik ook,’ zei Ronald. | |
[pagina 34]
| |
‘Gert is zich nog aan het omkleden. Niet dat hij er zo lang over doet als ik...’ Ze lachte, giechelend bijna. Ronald glimlachte, zoekend naar een snedige opmerking. Er schoot hem niets te binnen. Hij ging verzitten, ongemakkelijk als hij zich kon voelen in dit soort gesprekjes. ‘Daan komt ook zo,’ zei hij toen. ‘Mooi.’ Thea nam een trek van haar sigaret, met een onrustige beweging van haar hand. ‘Het is lekker dat jullie je eigen kamer hebben.’ ‘Ja, het is groot hier.’ ‘We hebben geluk gehad want we waren laat met reserveren.’ Thea legde haar sigaret weg in een asbak naast zich. Daarna hield ze haar lectuur omhoog. ‘Je weet toch niet meer wat je moet geloven. Heb je dit gelezen?’ Ze reikte hem het tijdschrift aan. Ronald probeerde het artikel te lezen. Het ging over een hem onbekende acteur, uit een serie waarvan hij nooit gehoord had. De acteur werd bedreigd door een gestoorde fan, die zich om een of andere reden teleurgesteld voelde in haar idool. Ronald deed zijn best zich te concentreren, om iets zinnigs te kunnen zeggen. Zou Thea het vreemd vinden dat hij de acteur niet eens kende? En wat zou dat, dacht hij toen, hij had helemaal geen zin om hier te zitten en over zoiets te praten. Niet dat hij Thea niet mocht, maar het was niet zijn idee geweest, dit allemaal. ‘Het zijn Amerikaanse toestanden,’ zei hij toen maar, terwijl hij het tijdschrift teruggaf. Hij hoopte dat Thea er niet op door zou gaan. ‘Jij doet toch ook wel eens iets met films?’ vroeg Thea. ‘Ik heb een keer een script geschreven. Maar het is niet verfilmd. Er is wel een trailer van gemaakt,’ zei hij met een lachje. Ronald vroeg zich af of ze de term wel kende. Ze staarden beiden voor zich uit. Waar blijft Daan, vroeg Ronald zich af. Hij keek omhoog, de trap op, en hoorde het openslaan van de deur boven. Tegelijkertijd kwam Gert vanuit de hal de kamer binnen. Hij had een wit T-shirt aangetrokken en een spijkerbroek. ‘Zo, we kunnen gaan,’ zei hij en wreef zich in de handen. Ronald en Thea stonden op hetzelfde moment op, en ze glimlachte naar hem, alsof ze hem bedankte voor het gezelschap.
Het huizencomplex lag aan een lange, slingerende weg met een voetpad ernaast. Rechts waren rotsachtige heuvels, donkere gevaartes die onbegaanbaar leken. In de verte, schuin achter de glooiing van een heuvelrug, zag Ronald de groene boomtoppen van een park. Ze wandelden er op af, Ronald en Gert voorop. De zon maakte de hemel lichtblauw, met een gele gloed rond enkele verspreide wolken. Het was kouder geworden, Ronald knoopte zijn jas dicht. Gert liep met zijn handen in zijn zakken, en de ontblote armen leken in het vallende licht nog bruiner dan voorheen. Ronald zocht naar woorden; hij wilde praten, de afstand verkleinen tussen hen. Maar had ook Gert daar behoefte aan? Ronald begreep nu Daans woorden, dat zijn vader niets en niemand nodig leek te hebben. Wat zou hij voor Thea voelen, vroeg Ronald zich af. Gert deed niets om hen te bewijzen dat het ditmaal menens was. En welke indruk, dacht Ronald, had Gert van hém? Hij schudde onwillekeurig zijn hoofd. Soms vervloekte hij zichzelf om zijn malende gedachten. Hij keek opzij, om Gerts blik te vangen en zichzelf te dwingen iets te zeggen. Gert was hem voor. ‘Heb je het koud?’ Ronald knikte. | |
[pagina 35]
| |
‘Ik zie het.’ Gert lachte. Hij wreef Ronald een moment lang over de rug. ‘Hebben jullie het naar je zin gehad, de afgelopen dagen?’ ‘Ja, zeker.’ zei Ronald. Maar het is wennen aan elkaar, dacht hij erbij. ‘Er is genoeg te doen hier. Daar verderop is een sportpark...’ zei Gert. ‘Maar we doen ook nog andere dingen hoor.’ De vertrouwelijke toon van Gerts woorden begon Ronald op te vallen. ‘Weet je hoe Thea en ik elkaar ontmoet hebben? In het vliegtuig, vorig jaar, terug uit Rome. Ik was er met Ria geweest, een vrouw die ik nog maar net kende. We hadden in Rome enorme ruzie gehad en we snakten ernaar om terug te gaan en voorgoed afscheid te nemen. Ik zat tegen het gangpad aan, met Ria naast me, en aan de overkant zat Thea. Onze blikken kruisten elkaar steeds en ik wist dat ik haar móest ontmoeten. Toen Ria naar het toilet ging heb ik haar adres gevraagd. En nu zitten we hier.’ Gert barstte in een harde, ongegeneerde lach uit. Ronald lachte aarzelend mee - hij wist niet goed hoe te reageren. Toen keek hij achterom. Thea was druk in gesprek met Daan, en haar hoge stem werd kracht bijgezet met allerlei handgebaren. Daan knikte, zijn ogen schuin naar beneden gericht. Ronald keek weer voor zich, naar de voetsporen in het zandpad. Waarom vertelt Gert me dit verhaal, ging het door hem heen, we kennen elkaar nauwelijks. Hij had zich een verkeerd beeld van Daans vader gevormd. Waarom had hij zich zo laten afschrikken door Gert, zich zo opgelaten gevoeld - had het met Daan te maken? Hij bedacht met spijt dat hij nu pas Gert onder vier ogen sprak. En hij voelde zich gesterkt, zodat hij direct de woorden sprak die in hem opkwamen. ‘En Daans moeder?’ Gert keek hem zijdelings aan. ‘Denken jullie dat ik haar vergeet? Ik weet wat Daan ervan vindt, maar hij zegt het me niet. Weet je, zij was de eerste die ik belde toen...’ Hij stopte, zuchtend. ‘Ik weet wel wat mensen denken.’ Nu keek ook Gert achterom, en hij glimlachte plotseling, niet naar Thea of Daan, zo leek het, maar door iets in hemzelf. ‘En jullie...’ zei hij met een hardere stem, ‘onafscheidelijk nog steeds, begreep ik van Daan?’ ‘Is dat wat Daan zegt?’ Ronald wist wel dat Daan dat beeld van hen ophield naar anderen. ‘Het gaat goed,’ zei hij toen, en hij wist niet wie hij daarmee geruststelde. Ze hielden tegelijk stil, alsof ze beiden zo het gesprek een wending wilden geven. Ronald zocht naar woorden, maar zijn hoofd leek leeg. Waarom gebeurde alles zo snel? Een half uur geleden keek hij nog op tegen de wandeling, nu voelde hij zich ongedurig, bang dat de avond te snel voorbij zou zijn. Iets in Gert raakte hem, al wist hij niet wat. Er was zoveel waarover hij zou willen praten. Maar hij besefte dat het moment verstreken was. Ze hoorden Daans en Thea's voetstappen en keken tegelijkertijd om. ‘Wat gaan we doen?’ riep Thea hen toe. Ronald staarde slechts voor zich uit, wilde haar opgewekte gezicht niet zien. Zijn blik ging langs de roze lichten van de verspreide lantaarnpalen, die verloren in de lucht leken te zweven, boven de plek waar ze met hun vieren stonden. Hij zag hoe de gloed aan de horizon steeds smaller werd, en in strepen uiteenviel. De hemel was donkerblauw geworden, en de rijen bomen vóór hen begonnen samen te smelten tot een zwart, ondoordringbaar geheel. Ronald huiverde, de kou werd steeds voelbaarder. Daan doorbrak de stilte. ‘Waarom gaan we niet gewoon terug?’ Thea keek van hem naar Gert. ‘Goed,’ zei ze, en Gert en Ronald knikten. ‘Maar laten we langs het water teruglopen.’ Ze wees naar rechts, waar een bruggetje zichtbaar was tussen twee heuvelruggen. De weg | |
[pagina 36]
| |
splitste er in tweeën - rechtdoor naar de overkant, of de heuvel op, een smal pad dat al snel onzichtbaar werd tussen het gras op de steile helling. ‘Kom op,’ zei ze, ‘we kunnen nog best een stukje klimmen.’
Ronald gleed regelmatig weg op het rotspad. Zijn enkels begonnen zeer te doen, maar Gert leek nergens last van te hebben. Thea en Daan liepen voor hen uit, steeds moeilijker zichtbaar in de invallende nacht. Hun stemmen klonken hard, en de schaterlach van Thea deed Ronald afvragen waarover zij spraken. Vertelde Daan haar soms over hem, of hun relatie? Of over zijn vader, een voorval uit zijn jeugd misschien? Ronald staarde naar hun donkere gestaltes; Thea bewoog zich uitbundig, af en toe rennend, alsof ze Daan uitdaagde tot iets. Op een vlak gedeelte haalde Ronald Gert bij. Hij haalde diep adem en de koele lucht versterkte hem. Rechts van hen zag hij hoe de heuveltop scherp afliep, naar de bedding toe van de rivier. Even stonden ze beiden stil, en staarden voorzichtig naar beneden; door het donker leken ze boven een diepe kloof te staan. Ronald luisterde naar het onwerkelijk harde ruisen van het water. ‘We hebben daar vorige week nog gezwommen,’ zei Gert, ‘je moet oppassen want het is er ondiep.’ Hij rechtte zijn rug. ‘Kom, straks zijn we hen kwijt.’ Ze liepen het pad verder af. Ronald realiseerde zich dat ze al snel terug zouden zijn, en met hun vieren aan tafel schuiven. Zou de sfeer veranderd zijn, na vanavond, of zouden ze dezelfde schijn moeten ophouden van de afgelopen dagen? In gedachten zag hij Daan al voor zich, en de vragende uitdrukking op zijn gezicht. Ronald zuchtte. Hij wilde snel het gesprek met Gert weer op gang te brengen, maar wist niet hoe. Hij voelde zich opgesloten in zijn bedachtzaamheid, het almaar zoeken naar het juiste handelen. Maar wat viel er nog te bereiken? Morgen zouden hij en Daan vertrekken, en Gert en Thea verzekeren dat ze het naar hun zin gehad hadden en ze nog eens op zouden zoeken. Daarna gingen ze op vakantie, en konden ze alle sluimerende ergernissen vergeten - ze waren immers weer samen. En als ze terugkwamen zouden ze opzien tegen een nieuw bezoek, aan Gert en Thea of aan wie dan ook. Dezelfde problemen zouden zich keer op keer herhalen. Hoe lang kon dat nog goed gaan? Ronald werd opgeschrikt door een scherpe, korte gil - Thea, realiseerde hij zich direct. Een moment later hoorde hij een zacht, dreunend geluid en toen niets meer. Hij keek naar de plek waar hij Thea en Daan vermoedde, maar zag niets in het donker. Hij bleef staan, gedachtenloos, maar zijn lichaam spande zich. Alles om hem heen leek stil, in afwachting van wat zou gebeuren. Naast hem zag hij het vertrokken gezicht van Gert, de mond die zich opensperde alsof hij iets wilde roepen. Maar Gerts gezicht stond ineens strak. ‘Thea,’ zei hij enkel tegen Ronald. Gert sprintte weg, het zand knarsend onder zijn schoenen. Ronald volgde hem op de voet. Al snel werd de gestalte van Daan zichtbaar, ineengedoken in het gras naast het voetpad, tegen de top aan. Zijn hoofd hield hij tussen zijn handen geklemd. Hij richtte zich op zodra hij Gert en Ronald hoorde, wankelend. ‘Thea! Ze is gevallen!’ riep hij hen toe met overslaande stem. Gert knielde naast hem neer, ging op zijn buik liggen en keek de diepte in. Hij strekte zich zo ver voorover dat zijn voeten los kwamen van de grond. Toen richtte hij zich in één beweging weer op. ‘Ik zie haar niet,’ zei hij, terwijl hij naar beneden bleef kijken. Hij wend- | |
[pagina 37]
| |
de zich tot Daan. ‘Waarom deed je niets?’ vroeg hij snel maar kalm. Daan sloeg zijn ogen neer, zonder iets te zeggen. Ronald stond bij hem en wilde Gerts vraag herhalen, uitschreeuwen bijna. Daan vertrok zijn mond, alsof hij zocht naar de juiste woorden. Maar Gert wachtte niet; hij begroef zijn handen in het gras op de richel, en liet zijn lichaam tot over de top heen rollen. Ronald zag hoe de handen hun grip verloren. Gert gleed langs de steile, aflopende helling omlaag, eerst langzaam, toen met een angstwekkend geluid van vallende stenen en schurende schoenzolen. Toen Ronald vooroverboog zag hij het grote, gestrekte lichaam, de armen die naar houvast zochten. Plotseling kwam Gert tot stilstand, niet in het water, maar op wat de bedding van de rivier moest zijn. ‘Gaat het?’ riep Ronald hem toe. Het was stil. Ronald kon alleen Gerts schouders en rug onderscheiden; hij zat gebukt, leek het. Toen hoorde hij Gert praten, en direct erna Thea. Hij verstond ze niet, maar ze spraken op rustige toon. Ronald voelde zich opgelucht en gebaarde Daan, die nog steeds bij het pad zat, bij hem te komen. Naast elkaar staarden ze naar beneden, wachtend, totdat Gerts stem hard weerklonk: ‘Ze is hier. Het is in orde!’ Ronald riep dat hij en Daan het pad terug zouden lopen, naar de brug, en Gert en Thea zouden ophalen. Ze richtten zich op. Ronald probeerde zich een voorstelling te maken van het tafereel daar onder hen. Hoe hadden ze ooit aan de liefde van Gert voor Thea kunnen twijfelen, ging het door hem heen. Gert had geen moment geaarzeld. En hij en Daan? Zij stonden hier, onwennig met elkaar door de situatie waarin ze terecht waren gekomen. Daan lachte ongemakkelijk lachte, en Ronald zag schaamte in zijn ogen. Ronald zweeg - wat hij ook zei, het zou niets veranderen. Hij keek uit over de donkere vlakte aan de andere kant van de rivier. Het ruisen van het water viel hem ineens weer op, en de opkomende wind deed hem huiveren. Aan de horizon was bebouwing zichtbaar, van een vakantiecomplex of woongebied. Daar ergens, waar dan ook, was waar hij zijn moest, niet hier. De hemel boven hen leek bijna zwart geworden, slechts onderbroken door een enkele fonkeling. Ronald voelde een plotselinge leegte, alsof het moment van spanning iets uit hem had weggetrokken. Maar hij was zeker, zekerder dan hij in lange tijd geweest was. Daan pakte hem bij de arm. Ze omhelsden elkaar, kort, voordat Ronald zich losmaakte.
Erik Brus |
|