Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Geachte redactie,
Lezend in het boeiende Waskowsky-nummer viel mij de uitspraak in, die Achterberg ooit gedaan moet hebben over de dichter en ‘practical joker’ A. Marja: ‘Je moet wel veel van hem houden om van hem te kunnen houden...’
Ik ontmoette Riekus Waskowsky eind jaren '60, ik denk vrij kort na mijn bespreking van Tant pis pour le clown in de Leeuwarder Courant. Het was ten huize van de schilder Matthijs Röling, met wie hij goed bevriend en op wiens beeldschone toenmalige vrouw Karin hij denk ik meer dan gemiddeld gesteld was. Naast onze interesse voor kunst en literatuur, inclusief de bijbehorende roddels, bleken we ook de liefde voor een stevig potje schaak te delen. We speelden ongeveer even sterk (of zwak, het is maar hoe je het bekijkt), beiden meer vertrouwend op de onverwachte romantische inval dan op grondige kennis van de theorie. Ik woonde toen in Friesland en sinds die tijd wipte ik, als ik in Groningen moest zijn, af en toe bij hem aan. Hoewel we beiden wel lieten merken dat we mekaar mochten, denk ik terugkijkend niet dat onze verhouding de naam van vriendschap verdiende. Zeker niet als je daarvoor de criteria van Jules Deelder (zie Passionate nr. 5) aanlegt. Ik was dan ook nogal verbaasd toen zich het volgende voordeed. Het exacte jaar waarin het gebeurde kan ik helaas niet meer traceren, maar het zal '74 of '75 geweest zijn. Het was in elk geval een bloedhete zomer en ik kampeerde met mijn vrouw en m'n beide dochtertjes in Havelte. Op een ochtend was er een telefonische oproep: of ik direct op dat en dat nummer contact wilde opnemen met de heer R. Waskowksy, het was heel dringend. Het bleek het nummer te zijn van het psychiatrisch ziekenhuis Licht en Kracht in Assen, de telefoniste verbond mij door met Riekus. Hij hing een verward verhaal op waaruit ik na enige tijd kon opmaken dat Jellie (‘dat loeder’) en haar familie hem, na de zoveelste ruzie over een koelkast of een wasmachine of weet ik veel, in het gekkenhuis hadden laten opnemen; dat hij het daar beslist geen dag langer kon uithouden, dat God en iedereen hem in de steek gelaten had, en dat hij in deze uiterste nood alleen mij nog had om een beroep op te doen; hij wist zeker dat ik in staat zou zijn de lui die daar de macht uitoefenden aan het verstand te brengen dat dit een enorme vergissing was, dat niet hij maar zijn schoonfamilie stante pede opgenomen moest worden. Hij bezwoer me nog diezelfde dag te komen. In een zinderende hitte reed ik even later richting Assen. Ik had er een zwaar hoofd in. In de eerste plaats koesterde ik geen enkele illusie op korte termijn iets wezenlijks aan zijn situatie te kunnen veranderen. Daarnaast zag ik enorm op tegen de lange gangen die dat soort inrichtingen voor iemand als o.g. (die vanwege polio met krukken loopt) ook fysiek tot een uitputtende bezoeking maken, zeker onder tropische temperaturen. Maar ja, als er zo'n intens beroep op je gedaan wordt... Toen ik eindelijk hevig transpirerend de deur van zijn kamer opendeed, was het dus wel even slikken -- daar zat Riekus volledig aangekleed op zijn bed, hand in hand te tortelduiven met Jellie: Goh, wat leuk dat je gekomen bent, neem een stoel, ga zitten. Nee joh, niks aan de hand, allemaal zwaar overdreven. Gewoon paar daagjes een kuur afmaken en dan weer gezellig naar huis, hè Jellie? Misschien kunnen we hier een schaakspel versieren...
Met vriendelijk groet,
Klaas de Wit |
|