grote drinkers leven voort zijn de historische wetenschappers en filosofen grotendeels verdwenen. In het gedicht ‘Een heer’, over de raadselachtigheid van het vrouwelijk orgasme, luidt het: ... - maar vakfilosofie/ brengt hier toch/ zoals gewoonlijk geen uitkomst. De filosofie maakt plaats voor seks en drugs; beter van het moment genieten, dan over het leven te peinzen, want - om met de titel van een der gedichten te spreken - dat de zon morgen opgaat is niet meer dan een hypothese. De onderwerpen in deze bundel zijn er dan ook naar: LSD-trips, het valse gedachtengoed van God en kerk omtrent het hiernamaals, en vooral het samenzijn van man en vrouw.
Wie het eerste z'n stenen kwijt is..., de derde bundel, rekent definitief af met het hogere: Wat is nou een mensenleven als het om iets/HOGERS gaat'// Niets immers - niets dan zonde. Naast de bovengenoemde onderwerpen doet hier de popmuziek haar intrede. Een citaat van Paul Simon wordt gebruikt als motto, en de gedichten ‘Popsong 228’ en ‘Popsong 229’ geven de lezer enkele wijze levenslessen mee - dit in de vorm van Engelstalige popteksten, van een ontroerende eenvoud die men als ironisch zou kunnen beschouwen, ware het niet dat Waskowsky zich in het bovengenoemde Beatles-artikel een oprecht bewonderaar toonde van de vroege Beatles-lyriek, en iedere ingewikkelde gedachte zo langzamerhand af begon te doen als niet ter zake doende.
Waskowsky beschouwde de opkomende popcultuur als de ultieme cultuur van het carpe diem. En woorden hoeven zichzelf in het popidioom niet te rechtvaardigen. Zelfbevestiging door woorden (kenmerkend voor de gevestigde, westerse cultuur, de cultuur van de filosofen waar Waskowsky zich aanvankelijk door liet inspireren) verandert in zelfverlies, de zinnelijkheid die zo kenmerkend is voor de popen andere subculturen. De voortdurende herhaling van overbekende slogans als do count your blessings/ do count your blessings in ‘Popsong 229’ is daarom niet een teken van beperktheid, maar een bevrijding. Wat heb je eraan, is de gedachte, om je met woorden te onderscheiden? Waskowsky geeft er steeds meer de voorkeur aan op te gaan in zijn omgeving. Hier valt zijn fascinatie voor de popcultuur samen met de boeddhistische invloeden in zijn werk. Ook het boeddhisme, immers, zoekt niet naar onderscheid maar naar het opgaan in het geheel. Het is dan ook geen toeval dat veel popartiesten uit die tijd, de Beatles incluis, flirtten met de oosterse filosofieën.
Waskowsky droeg zijn ideeën zonder omhaal uit in zijn werk; vreemd is het daarom niet dat hij
zich steeds meer van zijn eigen woorden ging ontdoen. De meeste gedichten in zijn vierde en
laatste bundel, De boeddha met het piepertje, bestaan uit een
eindeloos herhaalde letter, gevolgd door een flauwe verzuchting: aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa ........ aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa klonk het in de nacht. Radicaler had hij zijn standpunten niet kunnen verwoorden, maar het was niet de manier om als dichter nog serieus genomen te worden. En dat werd hij ook niet meer.
Dan drukte hij zich trefzekerder uit in het veelzeggende ‘Geen woorden’ uit de derde bundel. Dit gedicht is geschreven naar aanleiding van de Europacupwinst van Feyenoord in 1970. Heel Rotterdam stond op zijn kop. Waskowsky beschrijft zichzelf, banjerend door de stad, in dezelfde vervoering als de massa om hem heen, dezelfde nietszeggende maar heerlijke woorden zingend als iedereen:
Zing ik schor maar tot tranen bewogen met alle Andere narren, stomme vaders en malle moeren Op het Stadhuisplein ons volkslied, dwz.
Op de erbij afgedrukte foto zien we de feestende massa op de Coolsingel, toegesproken door de burgemeester. Waskowsky, zo vertelt ons de tekstballon, is een van de duizenden stipjes; hij is één van hen geworden: ‘HIER STA IK, geloof ik.’ Het onderscheid is weggevallen. Daarmee is echter, in zijn geval, de dichter verloren gegaan.
Erik Brus