Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
[pagina 65]
| |
over Riekus Waskowsky en J.A. DeelderTijdens de periode van zijn dichterschap onderhield Riekus Waskowsky een zeer ambivalente relatie met zijn jongere collega en stadgenoot Jules Deelder. Bewondering, competitiedrang en afgunst streden bij hem om voorrang wanneer hij naar of over Deelder schreef.
De twee hadden elkaar leren kennen in de tijd dat Deelder bevriend was met de dichter Casper van den Berg. Volgens Deelder inspireerde het jeugdig enthousiasme van hem en Van den Berg Waskowsky tot het schrijven van nieuw werk dat uiteindelijk tot zijn debuut Tant pis pour le clown leidde. In een interview voor de VPRO-radio in 1985 zei Deelder over Waskowsky's houding in die tijd: ‘Hij maakte toen de indruk dat hij erg cynisch was, dat hij het eigenlijk al had opgegeven, met de poëzie. Door ons jeugdig enthousiasme, van Casper en van mij, is bij hem het vuur ook weer gaan branden.’ In 1969, drie jaar na het debuut van Waskowsky, verscheen de eerste bundel van - toen nog dichter-zanger - Jules Deelder. Met Gloria Satoria werd de 24-jarige debutant bedolven onder de loftuitingen van de twaalf jaar oudere Waskowsky. In zijn recensie in Het Nieuwsblad van het Noorden sprak deze zelfs van de bundel van het jaar. ‘Deelders bundel Gloria Satoria lijkt mij - na het werk van Hans Verhagen, Johnny de Selfkicker, Armando e.d. - een belangrijke stap vooruit in de hedendaagse poëzie. Het moderne levensgevoel van de jongere generatie wordt in deze bundel met groot talent uitgesproken. “NEON-realisme” noemt de auteur dit levensgevoel...,’ aldus Waskowsky op 8 november 1969. Nog geen jaar later is er van deze waardering niets meer over. Integendeel, Deelders tweede bundel, Dag en nacht geopend, krijgt van Waskowsky in hetzelfde dagblad een vernietigende kritiek. ‘Dag en nacht geopend van de Rotterdamse auteur Jules Deelder verzuipt m.i. in de nogal domme pretenties. De auteur probeert poëzie te brouwen uit zijn door “middelen” zeer beperkte situatie en ervaringen, hetgeen uitloopt in allerlei pseudo-wijsheden en verder in wat puberaal-romantische verheerlijking van alles wat met de spuit of de pijp te maken heeft. Het geheel lardeert hij dan met een aantal slecht gelukte grapjes,’ schrijft Waskowsky op 23 oktober 1970. Om vervolgens na het citeren van het gedicht ‘Flash’ te besluiten met: ‘... - voor mij hoeft het niet. Ik kom hoe langer hoe meer tot de ontdekking dat ik junkies doodgewoon vervelend vind - alleen maar vervelend.’ Bovenstaande recensie heeft meer weg van een persoonlijke afrekening dan van een inhoudelijke analyse van Deelders tweede bundel. Zeer waarschijnlijk speelde op de achtergrond de slechte relatie tussen de twee dichters mee, of in ieder geval Waskowsky's afgunstige houding. Deze veronderstelling steunt mede op een nagelaten briefwisseling tussen de dichters. Tussen het najaar van 1969 en juli 1972 zond Deelder drie identieke brieven aan Riekus Waskowsky waarin hij hem op plechtige toon de vraag stelt wat een vriend is, om deze vervolgens zelf te beantwoorden. Volgens de 24-jarige Deelder is een vriend ‘iemand, tegenover wien gij geheel en al uzelf kunt zijn. Uw ziel kan naakt voor hem staan; hij vraagt niet wat u draagt. Gij behoeft niet op uw hoede te zijn. Gij kunt zeggen, wat gij denkt; zolang het werkelijk is. Hij begrijpt de | |
[pagina 66]
| |
Riekus,
Wat is een vriend? Hij is iemand, tegenover wien gij geheel en al uzelf kunt zijn. Uw ziel kan naakt voor hem staan; hij vraagt niet wat u draagt. Gij behoeft niet op uw hoede te zijn. Gij kunt zeggen, wat gij denkt; zolang het werkelijk is. Hij begrijpt de tegenstrijdigheden in uw wezen. Uw ijdelheden en uw angst. Het doet er niets toe. Bij hem zijt gij vrij. Hij is als vuur, dat loutert, al gij doet. Hij is als water, dat reinigt, al gij zegt. Hij houdt van u. Met hem kunt gij weenen.
(Uit: “Waskowsky, Een Vriend Mijner Jeugdjaren” - blz. 13) | |
[pagina 67]
| |
tegenstrijdigheden in uw wezen. Uw ijdelheden en uw angst. Het doet er niets toe. Bij hem zijt gij vrij. Hij is als vuur, dat loutert, al gij doet. Hij is als water, dat reinigt, al gij zegt. Hij houdt van u. Met hem kunt gij weenen,’ aldus Deelder, die onderaan de brief als bron vermeldde: ‘(Uit: Waskowsky, een vriend mijner jeugdjaren - blz. 13).’ Waskowsky kan maar moeilijk omgaan met de kwetsbare toon van Deelders brief, zo blijkt uit zijn antwoord. ‘Neem eens contact op met het C.O.C. of zet een advertentie in VN - wat mij betreft: ik hou toch meer van wijven’ schrijft hij op de overgebleven witruimte van de ontvangen brief. Nadat Deelder hem voor de tweede maal bovenstaand schrijven gestuurd heeft, reageert Waskowsky met een parodie op het in Dag en nacht geopend opgenomen gedicht ‘(Op De Scene)’. In Waskowsky's versie van ‘(Op de scene)’ zijn het wederom de druggebruikers die het moeten ontgelden. Deelder laat zich hierdoor echter niet ontmoedigen en stuurt op 8 juli 1972 een derde kopie van zijn brief. Niet zonder resultaat: op de achterzijde van het A4-tje maakt Waskowsky in dichtvorm duidelijk dat hij zich gewonnen geeft: Ik ben het er mee eens: helaas zit/ ik nu in de val - ik raad je af/ mee te wenen: dichters wenen slechts/ om bloemen in de knop gebroken./ &/ laat de jonge sla de overmaasehaze-/ windhondekorenmolenpestpokke maar/ krijgen!/ &/ kop op! - ik ben nu aan de melk. Aldus een zeldzaam openhartige Waskowsky die zijn briefje met ‘Je Riekus’ ondertekende. In het eerder genoemde VPRO-programma verklaarde Deelder Waskowsky's rancuneuze gedrag vanuit een karaktertrek die hem wel vaker parten speelde. ‘Een merkwaardige karaktertrek was dat hij de positieve dingen en gevoelens, en de mensen die hij graag mocht op een gegeven moment vernietigde. Hij probeerde altijd de draak te steken met anderen, maar dat deed hij niet goed, niet op een goede manier. Het was ook niet te lezen, maar daar was hij altijd mee bezig,’ aldus Deelder, die in hetzelfde interview nog een andere mogelijke reden aanvoert: ‘Weet je wat het met Riekus was? Hij was altijd bezig met proza, een roman of zoiets, maar dat is er nooit van gekomen, daar heeft hij ook mee gezeten.’ Hoe polemisch de relatie tussen beide dichters ook was, Deelder heeft eveneens veel plezier met zijn oudere collega gehad. Het zal niemand verbazen dat dit met name het geval was wanneer er hasjiesj in het spel was. Volgens Deelder ging dat als volgt: ‘Hij wou er eerst niks van weten en toen ging die ook wel eens meeroken, maar hij merkte er nooit wat van. Hij lag wel volkomen uit z'n voegen op de grond en te giechelen en te doen “maar ik merk er niks van” - zo'n gozer, weet je wel. We hebben vreselijk gelachen met hem. O Riekus merkt er weer niks van jongens. Dan lag die daar op de Zwaerdecroonstraat op de grond, zo stoned als een aap en hij merkte er niks van, weet je wel...’
Giel van Strien | |
[pagina 68]
| |
hier dronk hij
| |
[pagina 69]
| |
75B CONNECTIONS
|
|