Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Tweede Brief aan Giel van StrienRotterdam, 19 mei 1997
Beste Giel,
Een brief is een antwoord is een vraag is een brief. Met deze variant op een bekend literair thema wil ik mijn dank uitspreken voor jouw pagina's lange reactie op mijn eerste schrijven. Misschien denk jij er anders over, maar mij lijkt het een goede zaak om de Tortuca-discussie min of meer als afgerond te beschouwen. Er zijn interessanter onderwerpen om te bespreken; bovendien zijn de medewerkers van Tortuca oud en wijs genoeg om zelf hun geesteskind te verdedigen. Eén ding echter moet mij nog van het hart en dat is het volgende: in jouw maart/april column, die de aanleiding vormde voor deze briefwisseling, was jij er met al de overdrijvingskracht van een columnist op uit om Tortuca haar bestaansrecht te ontzeggen. Je noemde de totstandkoming van het blad een contradictio in terminis en ‘Het zal (...) zelfs de meest creatieve kunstenaar niet meer kunnen inspireren.’ Even verder stelde je: ‘Door onze kennis van de vorige eeuw zal de inhoud van het tijdschrift hoogst voorspelbaar, en daarom volkomen risicoloos zijn,’ oftewel ‘hypercorrect’. In jouw antwoord op mijn brief in het mei/juninummer zeg je ‘verder helemaal niets’ tegen het bestaan van het in jouw ogen ouderwetse Tortuca te hebben. Is dit nu studentikoze ongein of is dit wat jij bedoelt met ‘het risico (...) dat men later op een ingenomen standpunt terugkomt’? Het kan jou toch niet ontgaan zijn dat jouw gebruik van de toekomende tijd in bovenstaande citaten niet meer tot het domein van de kritiek gerekend kan worden? Wanneer een buitenstaander zegt te weten hoe de inhoud van een tijdschrift, waarvan op dat moment pas één nummer was verschenen, er in de toekomst uit ‘zal’ gaan zien, spreekt hij zich uit over het bestaansrecht van dit tijdschrift. Ten voordele of, zoals in jouw geval, ten nadele. Twee maanden later echter is er van deze nadelen ‘verder helemaal niets’ over. Ik ben dus maar zo vrij om te concluderen dat jij het lef en de wijsheid hebt gehad om ‘op een ingenomen standpunt terug te komen.’
Het afgelopen voorjaar is in de boekenbijlage van het NRC Handelsblad een discussie opgelaaid die weliswaar zo oud is als de literatuur zelf, maar die aan vitaliteit nog altijd niet heeft ingeboet. De maatschappelijke betrokkenheid van de schrijver en de noodzaak van diens engagement vormden het hete hangijzer, oftewel: straatrumoer versus ivoren toren. Als eerste verscheen er een artikel van Anil Ramdas waarin hij de Nederlandse literatoren, en dan met name de blanke, autochtone romanschrijvers, verweet geen oog te hebben voor de veranderingen die de Nederlandse samenleving de afgelopen decennia heeft ondergaan. Waar blijven de Marokkanen, Turken en Surinamers als uitgediepte, psychologisch verantwoorde romanpersonages, anders dan exotische karikaturen? De romanschrijver heeft immers de taak om, meer dan wie ook, zich te identificeren met ‘het vreemde’ en ‘het andere’. In antwoord hierop stelde o.a. Arnold Heumakers een paar weken later in dezelfde krant dat de literatuur geen verlengstuk is van radio, krant of televisie. ‘De klok van de literatuur is niet dezelfde als die van de actuali- | |
[pagina 40]
| |
teit. (...) Literatuur leeft van particuliere obsessies en fascinaties, dat is bekend, maar ook heeft zij behoefte aan een zekere distantie. Weg van het dagelijkse nieuwsbombardement, weg van de nu brandende kwesties, weg van het gesprek van de dag, volgt zij een eigen spoor dat niet uit is op oplossingen voor actuele problemen. Schrijvers zijn geen culturele crisismanagers, zij richten zich eerder op de lange duur en hun natuurlijke bondgenoot is niet het nieuws maar de geschiedenis.’ In zekere zin liep deze discussie parallel met die van ons. Ik heb jou een al te grote afhankelijkheid van het hier en het nu verweten, en jij op jouw beurt was van mening dat ik me terugtrok in het verleden. In deze tweede brief hoop ik duidelijk te maken waarom literatuur en geschiedenis in mijn ogen niet te scheiden zijn. Voorts zal ik pogen een antwoord te formuleren op de vraag wat t.a.v. een literair tijdschrift als Passionate ons gezamenlijk belang kan zijn, dat van de schrijver én de redacteur.
Een schrijver die zich in een ivoren toren begeeft, keert zich af van de straat omdat hij zich wil concentreren op zijn geheugen, op de verbeelding én op de taal. Al loopt hij met een scherp oor rond in de supermarkt, al zit hij met een voyeuristisch genoegen op een terras, toch zal hij zich eerst terug moeten trekken om zijn veelheid aan indrukken van woorden te voorzien. Al sluit de schrijver zich af voor zijn Antilliaanse buren en ook al wil hij niet eens denken aan wat het 8 uur journaal hem te melden zou kunnen hebben, toch is hij degeen die zich intensief bezighoudt met de verbeelding van het leven en met het spanningsveld tussen de spreektaal en de literaire taal. Geen roman van formaat of dichtbundel van waarde is op het trottoir geschreven. Literatuur leeft bij de gratie van dit spanningsveld; zonder de verwarrende en heilzame invloeden van de spreektaal zou de literatuur afsterven. Dit is echter iets anders dan het opdringen van de actualiteit, of het moedwillig binnenhalen van het zogeheten moderne leven in de literatuur. Literatuur is geen journalistiek. De literatuur wil een taal ontwikkelen die op literaire, d.w.z. duurzame wijze een stem geeft aan een specifiek deel van de verschijnselen des levens. Het is van geen belang of een schrijver ervoor kiest om over zijn eigen opborrelende angsten te schrijven of dat hij zijn onderwerp zoekt in de heroïnehoer, die al dagen bewusteloos op zijn stoep ligt. Het idee dat er alleen op straat geleefd kan worden mag zo langzamerhand toch wel als erg romantisch en achterhaald worden beschouwd. Nogmaals, literatuur is geen leuk aangeklede journalistiek. Literatuur is verbeelding, zij richt zich in de eerste plaats op het leven, niet op de wereld of de maatschappij. Zij gaat over datgene wat de journalistiek laat liggen, over het zichtbaar maken van het onzichtbare, over het laten zien van menselijke drijfveren en emoties zonder deze binnen een of ander systeem te verklaren. Om nog een derde NRC-schrijver, Bas Heijne, te citeren: ‘De enige plek waar dat proces zich kan voltrekken is in die vermaledijde ivoren toren, van alle kanten bedreigd en belegerd, de witte muren volgespoten met graffiti.’ Alleen hier kan een schrijver zich op de taal concentreren en kan hij een poging doen om een gedicht te schrijven waarin een onmogelijk woord als ‘computer’ een zinvolle plaats krijgt. Het is een misverstand om te denken dat de werkkamer van een schrijver geen ramen of deuren kent. Het moderne leven komt de ivoren toren heus wel binnen, maar totdat de schrijver de juiste taal heeft gevonden, komt het moderne leven niet weer naar buiten. | |
[pagina 41]
| |
Alles wat er in een literair tijdschrift aan verhalen, gedichten, columns, aforismen en artikelen gepubliceerd wordt, zal naar literaire maatstaven beoordeeld moeten worden. Dit hoeft niet direct te betekenen dat aan de actualiteit geen belang meer wordt toegekend, maar het houdt wel in dat een goed geschreven oud verhaal voorrang verdient boven een slecht geschreven nieuw verhaal. Kwaliteit gaat boven actualiteit. Je kan natuurlijk ook de ambitie hebben om koste wat het kost te laten zien hoe er momenteel geschreven wordt, inclusief hoe slecht, maar in dat geval is er mijns inziens geen sprake meer van een literair tijdschrift. Waarom, ja waarom zou de literatuur mee moeten gaan in de ‘verbazingwekkende versnelling’ die de tijdgeest momenteel laat zien? Literatuur is, zoals gezegd, een vertragende factor. Eigenzinnig als zij is, heeft zij lak aan de tijdgeest. Literatuur creëert haar eigen ruimte en hopelijk is de tijdgeest zo ruimdenkend om zich hiervan rekenschap te geven. In jouw brief zeg je de indruk te hebben dat mijn verzet tegen de tijdgeest voortkomt uit een afkeer van wat zij ons voorschotelt. Afkeer? Woede zal je bedoelen! Of moet ik soms geloven dat we in ‘de best mogelijke van alle tijden’ leven, om ook maar eens een oude filosoof uit de kast te halen. Alleen de gedachte al stemt mij treurig. Het overgrote deel van het ‘duizelingwekkend aantal hedendaagse verschijnselen’ dat de tijdgeest haar zelfgenoegzame smoelwerk verleent, kan niet hard en scherp genoeg bekritiseerd worden.
Dat een literair tijdschrift aan de tijdgeest beantwoordt mag in jouw ogen een pluspunt zijn, ik kan het toch niet anders zien dan als een teken van volgzaamheid. De ‘snelheid en permanente afwisseling’ die ook een blad als Passionate nastreeft, zowel qua inhoud als qua vorm, draagt op de lange duur een onmiskenbaar gevaar van oppervlakkigheid in zich mee. Menige poging tot diepgang loopt de kans voortijdig afgebroken te worden, omdat anders de snelheid in gevaar zou worden gebracht. Jij schrijft: ‘onder druk van de tijdgeest sterven nieuwe ideeën een wiegendood.’ Juist! Helemaal mee eens! En derhalve, weg met de dwingelandij van de tijdgeest! Onder haar druk krijgen niet alleen nieuwe ideeën geen kans maar, minstens zo erg, worden oude ideeën als nieuw aan de man gebracht. Alleen met geduld, volharding en maximale aandacht kunnen waarlijk nieuwe ideeën gevonden worden en alleen door lak te hebben aan applaus en snel succes komt de benodigde kwaliteit binnen handbereik, niet met behulp van zoiets bedrieglijks als snelheid. Maar goed, misschien is Passionate niet enkel een kind van de tijdgeest. Misschien heb je gelijk als je zegt dat Passionate een tijdschrift is met nieuwe opvattingen over het fenomeen ‘literair tijdschrift’. Mijn vraag blijft dan: Wat zijn die nieuwe opvattingen? Ik bedoel: wat is er nieuw aan? De combinatie van actualiteit en literatuur? De ‘moderne’ vormgeving? Het idee dat het blad uiteindelijk, d.w.z. na lezing in het konijnenhok mag belanden? Reeds vele malen heeft Passionate verkondigd dat zij wil kiezen vóór het straatrumoer en tegen de ivoren toren, vóór actualiteit i.p.v. universiteit. Zo hoopt Passionate zich te onderscheiden van de literaire bladen die door de Amsterdamse uitgeverijen op de markt worden gebracht. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de meeste van deze bladen doorgaans meer breedte en actualiteit vertonen dan Passionate en haar geestverwante zusters Mosselvocht en Zoetermeer. Voor artikelen over hedendaagse muziek en beeldende kunst kan je in Tirade terecht, voor een gezonde dosis maatschappijkritiek beveel ik je De Gids aan, voor een zeldzame vorm van onafhankelijk, zelfstandig én ongesubsidieerd denken is er het | |
[pagina 42]
| |
Hollands Maandblad en voor een actuele bijdrage aan een Russisch poëzieweekend in Rotterdam lag onlangs nog het tijdschrift Optima in de schappen. Het zijn juist de kleine, regionale tijdschriften die zich beperken tot de literatuur. Nu hoor ik jou al knarsetanden: Peter Swanborn verdedigt de gevestigde bladen en dat terwijl Francois Lyotard heeft gezegd dat alles wat gevestigd is verdacht moet zijn. Wel, mijn beste, hierin zijn wij het volledig eens. Alles wat gevestigd is, is verdacht. Alleen trekken jij en ik verschillende conclusies. In mijn ogen is ‘verdenking’ niet meer of minder dan een extra argument om je met datgene wat verdacht is juist wel bezig te houden.
Zo wordt ook mijn fascinatie voor de geschiedenis niet zozeer gevoed door de geschiedenis zelf, als wel door het idee dat onze kijk op haar verdacht en beperkt is. Het gaat mij niet om nostalgie, om een verlangen naar een voorgoed voorbij verleden, maar veeleer om een inzicht in de werking van het geheugen. De geschiedenis is niets anders dan de op dit moment voortlevende herinnering aan verdwenen mensen en zaken en alle literatuur is volgens mij gebaseerd op de onweerstaanbare aantrekkingskracht van dit niet te vatten en bedrieglijke fenomeen. Ook jij zegt aan de geschiedenis een zeker belang toe te kennen, maar het vreemde is dat deze interesse geen invloed heeft op jouw opvattingen aangaande de aard en opzet van een literair tijdschrift. In jouw eigen woorden: ‘Dat zijn twee totaal verschillende zaken die je niet met elkaar moet verwarren.’ Tegelijk zou jouw weergave van en aansluiting bij de tijdgeest niet volledig zijn als je niet in zou zien wat voor een bijzonder grote rol de geschiedenis in onze maatschappij inneemt. Om deze reden juich ik de publicatie van het artikel van Rien Vroegindeweij over Bob den Uyl en het te verwachten themanummer over Riekus Waskowsky dan ook van harte toe. Voor een schrijver (of moet ik zeggen: dichter?) bestaat er echter geen onderscheid tussen heden en verleden. Er is enkel leven en dood en ook deze twee zijn innig met elkaar verweven. Het idee dat een dergelijk onderscheid wel mogelijk is, is een misvatting die stamt uit een tijd waarin men de wetenschappen als nooit tevoren zag groeien en waarin men dacht dat de kunsten een gelijke weg zouden gaan. De tijd werd opgesplitst in drie artificiële delen en iedere avant-garde bloeide dankzij de ontkenning van de aan haar voorafgaande generatie. Keer op keer werd echter duidelijk dat de zo gezochte breuk een illusie was. Het verdoemde verleden bleek gelijk aan de onrust in het hoofd van de kunstenaar en aan de overrompelende schoonheid van het op het oog zo nieuwe kunstwerk. Jij beschouwt de geschiedenis als een bron van informatie, ik zie haar als een bron van leven. Wat er nu nog rest van vorige generaties zijn die kunstwerken die zo goed gemaakt zijn dat wij er in kunnen leven. Het maakt niet uit wanneer een boek is geschreven, het enige dat telt is dat het tot de verbeelding spreekt. Deze waardevolle mogelijkheid krijgen we aangereikt wanneer het boek, zoals alle goede literatuur, over tijdloze en diep-menselijke zaken gaat. Tijd en plaats, kleding en huidskleur, dranken druggebruik zijn voor de literatuur niets anders dan decor.
Het is van weinig belang of de naam van een dichter voortleeft en of zijn gedichten door volgende generaties gelezen zullen worden. Een roman of een gedicht heeft weliswaar van nature de ambitie om zijn schepper te overleven, maar de kans hierop is klein en hangt nauwelijks af van de kwaliteit van het betreffende werk. Des te meer van uiterst variabele fac- | |
[pagina 43]
| |
toren als toeval en de aard van de literatuur die door toekomstige generaties geschreven zal gaan worden. Bovendien, zoals jij zelf al stelt, ontwikkelt de taal zich dermate snel dat het moeilijk kan zijn om literatuur van enige decennia terug zonder woordenboek te lezen (iets waaraan een goed schrijver, paradoxaal genoeg, zelf meewerkt). Vanuit dit perspectief is het wellicht realistisch om in te zien dat een tijdschrift zijn makers niet zal overleven. Het kan van eerlijkheid getuigen om toe te geven dat je alleen de waardering van je tijdgenoten zoekt. Literatuur wordt echter geschreven met de bedoeling om vast te houden en om het gevecht met de allesverslindende tijd aan te gaan. Hoe vergeefs deze strijd ook moge zijn, toch is het deze droom die onze boekenkasten heeft weten te vullen. Een al te groot besef van vergankelijkheid is dodend voor de literatuur.
Ik weet dat ook jij pleit voor een ‘inhoudelijke verdieping van Passionate’ en ik weet ook dat jij een redacteur bent en geen romancier of dichter. Je bent echter wel redacteur van een literair tijdschrift. Daarom, ook wanneer Passionate een groot deel van haar pagina's aan de actualiteit wil wijden, dient literatuur de hoofdzaak te zijn en niet een bijzaak waarvoor, zoals jij stelt, ‘ook ruimte is.’ Wat wringt is dat Passionate zich op vergankelijke wijze op vergankelijke onderwerpen wil richten, maar dat een groot deel van de bijdragen hier niet mee instemt. Een literair tijdschrift kan de actualiteit tot één van haar voornaamste onderwerpen maken, maar een literair schrijver zal altijd trachten om met zijn taal en met zijn stijl ook aan een actueel onderwerp een zo groot mogelijke mate van duurzaamheid mee te geven. Misschien dat een journalist of een redacteur er genoegen mee neemt wanneer zijn geesteskind in konijnenhok of kattenbak zal eindigen, toch durf ik te stellen dat geen verhalenschrijver of dichter hem hierin zal volgen. Nog afgezien van het feit dat we in een ‘bewaarcultuur’ leven, blijft het mijns inziens een onweerlegbaar gegeven dat literatuur geen genoegen neemt met eenmalige consumptie. De goede verhalen en gedichten die in een literair tijdschrift verschijnen zijn inderdaad te beschouwen als voorpublicaties van een latere, definitieve boekuitgave. Dit neemt echter niet weg dat iedere uitgave van een goed verhaal of gedicht een bepaald aantal lezers in staat stelt om met dit verhaal of gedicht in aanraking te komen. Daarom dient iedere uitgave zo lang mogelijk mee te gaan. Bovendien moet het toch een niet te versmaden genoegen zijn om over tien jaar de Passionates in hun geheel, met alle hoogte- en dieptepunten, nog eens uit de kast te kunnen halen. Romans, gedichten, namen van auteurs, het bestaan van literaire tijdschriften, deze kunnen en zullen alle vergeten worden. Tegelijk hebben ze alle bijgedragen aan het in leven houden en ontwikkelen van de taal. In de taal leven zij, zij het meestal anoniem, voort. Door onder één hoedje te spelen met de vergankelijkheid loop je het gevaar te laag in te zetten. Een tijdschrift is weliswaar geen boek, maar het is ook geen krant. Ingekneld tussen deze twee uitersten is het het literaire tijdschrift dat bij uitstek de positie én de kans heeft om van de actualiteit een zo scherp en duurzaam mogelijk beeld te geven.
Met hartelijke groet,
Peter Swanborn |
|