| |
| |
| |
Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes
Ulysses door Joseph Strick
We zagen een heel mooie film, in klassiek uitgelicht zwart-wit, die zich afspeelt in het Dublin van 1966. De film had wel een rare naam, Ulysses, want er kwam verder geen Griek in voor, een ouwe noch een nieuwe. Wel een curieus Grieks woord, metempsychose, dat in de film wordt uitgelegd door de hoofdpersoon aan zijn vrouw die duidelijk niet erg leergierig of onderlegd is. Het is een film, kunnen we wel zeggen, die over de liefde gaat. Kennelijk hing het in de lucht, want toen de film uitkwam was de summer of love & unprotected sex in volle gang. Het komt de hele tijd terug. Als rooie draad en een motief dat gerust een thema kan heten, om het bij literaire termen te houden. De liefde die er nog niet is, bij een andere hoofdpersoon, die Stephen heet, een beetje een monkelende, sippe, intellectualistische, naar binnen gekeerde halfvolwassene die erg met zichzelf in de knoop zit en eigenlijk ook alleen met zichzelf bezig is en met het verdriet om zijn onlangs overleden moeder en wat hij verder met zijn leven aanmoet, en de liefde die er was, tussen de eerste hoofdpersoon en zijn vrouw. En nog meer liefdes: betaalde liefde, vleselijke liefde, onbeantwoorde liefde, geestelijke liefde, dierenliefde, afgeleide liefde, de liefde die volgens Schopenhauer medelijden is en de liefde tot al wat leeft, om er slechts een paar aan te stippen. Welke film gaat daar nou niet over, zou je kunnen zeggen, seks en geweld, liefde en dood, dan heb je het zo'n beetje wel gehad qua spectrum van thematiek. Maar deze film springt eruit, omdat al die liefdes zich eigenlijk op de achtergrond afspelen, als grondmotief, en niet als (voorspelbare) motor van de plot. Want er is geen plot in deze film: we volgen een aantal figuren gedurende een dag uit hun leven. Dat is alles. Op de voorgrond wordt er alleen maar geleefd en gelopen, gepraat en gedacht. Daarom leent deze film zich uitstekend voor een novellisatie of romantisatie, want taal
en hoe mensen met elkaar praten speelt een grote rol. Het is niet alleen beeld wat de klok slaat. Er wordt heel wat afgeouwehoerd op het zilveren scherm, dat kan je aan de Ieren wel overlaten: de film eindigt met een heel lange voice over-scène in bed door de vrouw van de hoofdpersoon, die in gedachten tegen de voeten van haar man aan het praten is, want ze liggen in tegenovergestelde lengterichting ten opzichte van elkaar, ook heel merkwaardig eigenlijk, maar wel een sterk beeld. De eigenlijke climax van het verhaal van de film speelt zich iets daarvoor af, in een bordeel, waar onder invloed van alcoholische of andere middelen (honger bijvoorbeeld) hallucinaties de boventoon voeren: de hoofdpersoon waant zich afwisselend een burgemeester, een beklaagde in een rechtbank, een kapstok met een hertengewei, een zwijn in vrouwenkleren bereden door een hoerenmadam verkleed als circusdirecteur met een snor opgeplakt, enzovoorts. Het is een grote uit- | |
| |
daging om deze beelden, die eigenlijk alleen door de film kunnen worden gevisualiseerd, in taal om te zetten, een taal die minstens dezelfde impact heeft als de film en die de film recht doet. Dat zal niet meevallen, want voor lezen moet je moeite doen terwijl je voor een film alleen maar in een stoel hoeft te zitten, en bovendien heeft de roman het als medium toch op alle fronten afgelegd tegen de film. Alleen de uitgeverijen weten dat nog niet, behalve als ze boeken uitgeven waarvan ze hopen en duimen en bidden en smeken dat die net voldoende kracht van zichzelf hebben en simpel genoeg geschreven zijn om verfilmd te kunnen worden. Boeken met een verhaal, een zo banaal mogelijke plot, ondubbelzinnige hoofdpersonen, met psychologische ontwikkelingen, een ontknoping en vooral ook vlot van leesbaarheid. Dertien-in-een-dozijnboeken waarvan je als lezer zou zweren dat het novellisaties zijn, omdat er niks gedaan is met het medium waarvan het gemaakt is: taal, zinnen, woorden. Als de plot maar
vlot voortgestuwd wordt naar de genadige maar in feite wrede woorden The End. Boekje gelezen, kastje dicht. Hoe anders zou de novellisatie van deze film van Joseph Strick eruit kunnen zien! We doen een poging, en nemen daartoe niet meteen de moeilijke, bijna onbeschrijfelijke bordeelscène, maar de scène waarin de al wat oudere hoofdpersoon wordt geïntroduceerd. Hij duurt drie minuut 35 in real movie time. De vorige scène, in onze novellisatie het vorige hoofdstuk, eindigt met iemand, een Brit, die zegt dat hij vreest dat de Engelsen de Ieren tekort gedaan hebben en dat hij begrijpt wat het is, omdat hij het ook niet leuk zou vinden als de Joden Engeland zouden overnemen.
- Dat is ons grootste nationale probleem, momenteel, ben ik bang, zei hij zorgelijk en bekakt tegen Stephen, die de woorden welwillend minachtend aanhoorde, terwijl hij met zijn essenhouten wandelstok zesjes tekende in het zand.
| |
Hoofdstuk 2: Over niertjes en zielsverhuizing
Leopold Bloom stond, onwetend van dit alles, in de keuken en pakte de suiker uit het keukenkastje boven het aanrecht. Terwijl hij met de rug van zijn linkerhand het glazen kastdeurtje terugduwde, keek hij in het kommetje en zag iets dat er niet in thuishoorde. Een broodkruimel, een muizenkeutel, in een vorig theegebruik samengeklonterde suikerkorrels, een geblakerd stukje toast, hij kon het zo niet zien. Maar het hoorde er niet, zoveel was zeker. Hij was een nette huisman en geen sloddervos. De ongerechtigheid theelepelde hij eruit en strooide het geamuseerd verontwaardigd uit over de grond, alsof het een geheim vrijmetselaarsritueel betrof of een oud joods gebruik, dat tegen alle hygiënische wetten inging, en hij als enige oude joodse gebruik respecteerde. Vervolgens draaide hij zich om naar de tafel met daarop het dienblad met het ontbijt voor zijn vrouw, Molly, en zette de suikerpot naast het bord met de slappe witte boterham, de theepot en het kannetje met de melk. Die rommel zou hij straks wel opvegen, dacht hij, gekleed in zijn gilet, zwarte stropdas en witte overhemd. En schort. Want hij droeg ook een schort, een voorschoot dat een tafellaken moest voorstellen, versierd met theekopjesmotief, vastgeknoopt op de rug. Dit ter bescherming van zijn zwarte broek, die hij aanhad omdat hij naar een begrafenis moest, later op de dag.
| |
| |
Hij liep naar de grote keukenkast en pakte een kop en schotel tussen de overeind staande borden, het doosje eieren en de broodtrommel vandaan, aangestaard door een teddybeertje op de bovenste plank, naast de klok die tien voor acht aanwees. Nadat hij de kop en schotel op het dienblad had gezet, legde hij, in een soepel gebaar, en altijd zuinig in het hergebruik, de lepel uit de suikerkom op het schoteltje, waarna hij zijn handen vluchtig wrijvend afveegde aan gilet en schort, over zijn buik, die een vaag signaal van trek begon door te geven naar boven.
Ondertussen stond op het gasfornuis de boter fanatiek te pruttelen in de koekenpan schuin tegenover de fluitketel die nog aan het bijkomen was van de zojuist geleverde inspanning. Had hij de theepot wel uitgespoeld met kokend water, vroeg hij zich af. De vorige keer dat hij dat niet gedaan had, had zij hem vreselijk op zijn lazer gegeven. Hoewel hij dat niet onprettig vond, op zijn lazer worden gegeven, vond hij toch dat hij het haar wel naar de zin moest maken. En dit was zijn domein, de keuken met zijn keukengerei, de vim, de rasp, de kraan, de blikopener, de geiser, de afgietlepel, de gezellige tegeltjes aan de muur, nog van de vorige bewoners, die zo plotseling waren vertrokken naar een neef in New York, omdat er iets niet klopte in de boekhouding. Dit was voor Leopold het prettigste moment van de dag: alleen met zichzelf en zijn gedachten.
Voorzichtig en verlekkerd nam hij de in vetvrij papier verpakte nier van het aanrecht en droeg hem naar de koekenpan en liet het ingewand van een hoogte van twee centimeter in de steeds minder fanatiek pruttelende, maar bruin van ongeduld wordende boter neerkomen. Floepens raak, dacht hij bij zichzelf. Precies in het midden. Een succulent niertje om van te smikkelen en te smullen. Hij hield van allerlei orgaanvlees: hart, lever, nieren, longen, hersens, noem maar op. Molly niet: die walgde alleen al bij het idee. Van het woord hoofdkaas ging ze al bijna over haar nek.
Het niertje lag erbij als een kangoeroe-embryo in zijn buidelwieg, omringd door louter voedzame sappen en moederwarmte, sissend en sussend. Af en toe maakte het een spasme van genot, behaaglijk knappend en opspringend in het schroeiende vet. Leopold kreeg associaties met oosterse muziek, slangenbezweerders en vliegende tapijten, maar hij had geen flauw idee waar het vandaan kwam. Zijn voorouders kwamen uit de poesta van Hongarije, en dat was wel oostelijk, maar niet oriëntaals. En hij had vannacht gedroomd over de krant waar hij werkte als advertentiecolporteur. Keer op keer kwam hij met dezelfde vraag bij de hoofdredacteur: wat te doen met de wensen van een bepaalde klant? En keer op keer kreeg hij nul op rekest, en werd hij de deur uitgeschopt. Dat beloofde wat voor vandaag. Maar oosters was het niet. Dromen betekenen niets, dacht hij om zichzelf gerust te stellen, alleen wat je wil dat ze betekenen. En met die, ietwat zwaar op het gemoed liggende gedachte wilde hij het dienblad oppakken. Maar o, daar was hij bijna iemand vergeten! Poezens, de poezens.
- Ieuw!
Daar kwam ze al mieuwend aangestiefeld op haar witte sokjes, de zwartwitte Europese korthaar uit het asiel, ongetwijfeld aangetrokken door de geuren die haar tegemoet kwamen, en de belofte van voedzaam geluk die zij
| |
| |
inhielden in de vorm van het bloed en de restjes vet van het verse niertje op het papier dat Leopold voor haar op het versleten zeil van de keukenvloer liet vallen. Terwijl hij het dienblad oppakte, stortte de poes zich op het haar toegevallen maaltje en schrokte het met papier en al naar binnen.
Als een volleerde kelner droeg Leopold het dienblad vervolgens met het trillende serviesgoed op de vijf vingers van zijn linkerhand naar de deur die hij met zijn andere hand met enige moeite in twee korte drukbewegingen op de klink naar buiten toe opende. Dankbaar likte de poes haar snorharen af, verzaligd omhoog kijkend naar de verdwijnende strik op de rug van het baasje en de gestreepte handdoek die zachtjes bewoog aan een rekje aan de deur.
Vijf brieven lagen er op de deurmat in de gang. Hij zette het dienblad op de grond en raapte de brieven op, vier afgestempeld in Dublin, waarvan een met de tekst ‘Make sure you are a voter,’ en nog een brief uit Engeland, met een postzegel van koningin Elizabeth de Tweede erop. De onderste was gericht aan Mrs. Molly Bloom, geschreven in een stevige hanenpoot die Leopold onmiddellijk herkende als het handschrift van de minnaar en de impresario van zijn echtgenote die zangeres was. Hugh ‘Blazes’ Boylan, Hugh ‘Bliksemshete Bliksem’ Boylan. Een charmeur pur sang en tegelijk de onaangenaamste mens die ooit op drie benen had rondgelopen. Een lomperik van het zuiverste water die hij het liefst zoveel mogelijk ontliep. Wat zag ze in hem? Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dacht hij onmachtig en mismoedig, terwijl hij het dienblad, waar nu ook de brieven op lagen, met twee handen optilde om over de trap de weg naar de echtelijke slaapkamer te vervolgen, zenuwachtig rinkelend met het serviesgoed en op de hielen gezeten door zijn licht aangeslagen schaduw, zoals die hem de hele dag zou blijven volgen.
Er klonk een dwingende, luide maar welluidende vrouwenstem van boven.
- Poldy!!! Schiet op met die thee!! Ik ben uitgedroogd!
Poldy, zo noemde zij hem, en zo lang zij hem nog zo noemde, hoefde hij niet bang te zijn dat ze bij hem weg zou gaan, dacht hij tenminste. Zolang er leven is, is er hoop.
Molly, een struise donkerharige schoonheid van Spaanse extractie, rond de drieëndertig jaren oud, zat in haar négligé rechtop in bed met de koperen spijlen, met het hoofdkussen in haar rug, en keek voor zich uit, bijna als een zieke of een herstellende. Maar in feite blaakte haar slaperige loomheid van de levenslust. Sommige mensen doen er nu eenmaal wat langer over om wakker te worden.
Ze zuchtte en er speelde ongespeelde verontwaardiging om haar gewelfde lippen.
- Waar bleef je nou? Dat duurde ook een eeuwigheid, zei ze en haar ogen schoten vuur, terwijl Leopold de brieven oppakte, eerst een sloot melk en toen de thee inschonk en haar het kopje overhandigde, verdubbeld door de kaptafel tegen de muur met het bloemetjesbehang.
Ze zuchtte nogmaals, dieper dit keer. Een zucht van ontwaken, een zucht van moedeloosheid, een zucht van ongeduld, een zucht van verveling. Aan de verveling, als dat het was, wist ze, zou snel een einde komen. Dat wist ze, en ze nam een driftige slok uit het kopje dat haar man haar had aangereikt.
- Voor wie zijn de brieven? zei ze, terwijl ze het kopje teruggaf en met
| |
| |
een schuin oog keek naar de brief die Leopold aan haar overhandigde. Plotseling leek het alsof ze wakker werd. Zij likkebaardde en er gleed een wulpse lach over haar gezicht toen ze als een roofdier de envelop openscheurde.
- Zal ik de gordijnen opendoen?
- Mm, was het korte maar krachtige antwoord, en Leopold trok de gordijnen met een ruk open, waarna het daglicht met donderend geraas de slaapkamer kwam binnengalopperen.
- Zo goed? vroeg hij terwijl hij zich omdraaide, badend in het licht dat hij zelf had binnengelaten. Geen antwoord werd hem deelachtig van zijn eega's zijde, omdat die halfextatisch in de lectuur van de brief was verdiept.
- Van wie is de brief? vroeg hij vervolgens, weer op het bed afstappend, met gefingeerde nieuwsgierigheid en onwetendheid, daar hij donders goed wist wie de afzender was.
Buiten beierden de klokken van de Sint Joris alvorens acht uur te slaan. Molly antwoordde, niet minder gespeeld verbaasd en de schijnheilige onschuld zelf, alsof het allemaal niets te betekenen had, opkijkend met meisjesachtige schrik, alsof haar een oneerbaar voorstel werd gedaan dat ze zelf had uitgelokt:
- Van Blazes Boylan, lachte ze, en probeerde haar lach en intense verwachting en genoegen onzichtbaar te maken door haar ogen neer te slaan en weer op de brief te richten.
- Hij komt eh... Hij komt vanmiddag het eh... programma brengen, voor het concert. Om vier uur.
Het kwam er een beetje aarzelend uit, alsof ze haar woorden goed moest kiezen. Wat ze wel kon zeggen en wat niet.
Ze zag het al helemaal voor zich. Zijn knappe gezicht op het affiche. Hugh Boylan enterprises present. Zijn waxinesnor en brillantinekapsel. Hoe hij haar in zijn onderbroek achterna zou zitten in de slaapkamer vanmiddag en haar woest, bijna wreed en achteloos op het bed zou smijten om hun beider wil met haar te doen. De giechelige slaapkamerschermutselingen die voorafgingen aan de onvermijdelijke penetratie met zijn enorme bruut van een geval. Leopold probeerde haar wildkolkende gedachtestroom en gelukzalige waterval van visioenen te stoppen met een eenvoudige doch praktische vraag, die haar beslist met beide benen op de grond zou zetten en weer zou verbinden met haar andere, echte passie, de muziek.
- Wat ga je zingen?
- Oeh, La ci darem. En Het Ouwe Liefdesliedje..., antwoordde ze schouderophalend, de brief half verfrommeld onder haar kussen wegstoppend, zich niet bewust van de strikvraag van haar man: als ze toch al wist wat ze ging zingen, waarom dan nog het programma laten langsbrengen? Maar hij ging er niet op door en stelde vervolgens nog een praktische vraag:
- Zal ik eh... Zal ik het raam een stukje opendoen voor je?
- Hoe laat is Paddy Dignams begrafenis? luidde de halfgapende wedervraag van Molly.
- O, om elf uur geloof ik. Ik heb de krant nog niet gezien.
Ze propte de boterham dubbelgevouwen in haar mond, en zei met propvolle dubbelgevouwen broodmond:
| |
| |
- Geef me dat boek eens aan.
Eigenlijk klonk het meer als:
- Gmmnme mpm mbmgk mm mm.
Leopold deed alsof hij het niet verstond, volgde haar wijzende vinger en pakte haar bh die aan het voeteneind over de koperen bedrand hing, en hield die voor de grap koket voor zich. Nee, nee, nee, wees zij opnieuw, klaarblijkelijk niet verrast of geamuseerd door deze travestie, terwijl in de verte een trein floot. Die kant op, wees ze nogmaals, waarop Leopold haar slipje van de bedrand pakte, hem voor zijn kruis hield en dezelfde kokette bewegingen maakte.
- Nee, nee, dat boek. Het is zeker op de grond gevallen.
Met het broekje nog in zijn hand keek Leopold zoekend naar de grond.
- Er staat een woord in wat ik je wou vragen.
Hij raapte het boek van de grond, bekeek het even aandachtig en reikte het haar aan. Ze bladerde het boek door, nog steeds met haar mond vol. Leopold ging naast haar op bed zitten, terwijl zij het bewuste woord opzocht in het stuiverromannetje.
- Hier, wat betekent dit? zei ze en gaf hem het boek terug met haar vinger bij het woord dat ze had opgezocht.
- Metempsychose?
- Ja, wie is dat als ie thuis is?
- Metempsychose. Het is Grieks. Komt uit het Grieks. Het betekent de eh ... transmigratie van zielen.
- O kul! Kun je het niet gewoon zeggen?
Ruby, de trots van het circus, heette het boekje. Op de kaft stond een tekening van een ontblote vrouw met smekende ogen en striemen op de rug, met op de achtergrond een bebaard heerschap dat de zweep hanteerde.
‘Het monster Maffei liet af en wierp zijn slachtoffer vloekend van zich,’ las Bloom geïntrigeerd en in stilte.
- Heb je het uit? vroeg hij.
- Ja, zei ze, en ze keek teleurgesteld. Er staat niks schunnigs in. Is ze nou de hele tijd verliefd op die eerste kerel?
- Ik heb het niet gelezen. Wil je er nog een?
- Ja. Haal er nog maar een van Paul de Kock. Leuke naam heeft ie, voegde ze er schalks aan toe.
- Reïncarnatie, dat is het woord, ging Leopold verder, niet door de dubbelzinnigheid van Molly van de wijs gebracht. Sommige mensen geloven, zei hij, dat we na onze dood verder leven in een ander lichaam, zie je, dat we al eerder hebben geleefd. Sommigen zeggen dat ze zich hun eerdere levens kunnen herinneren.
Hij draaide zich langzaam om naar de foto op het nachtkastje aan zijn kant, de foto van hun na elf dagen gestorven zoontje Rudy, tien jaar geleden nu alweer.
Molly zag het aan en fronste haar wenkbrauwen.
- Er ruikt iets aangebrand, zei ze. Heb je iets op het vuur laten staan?
- M'n niertje! riep hij uit in paniek en haastte zich van het bed.
|
|