Parmentier. Jaargang 14
(2005)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
John Zerzan
| |
[pagina 146]
| |
mensheid zoals zij bestond vóór de opkomst van tijd en taal, voor de deling en de verwijdering die de authenticiteit uitputten. Opgevat in zijn schadelijke zin, is de taal het onderwerp van dit onderzoek. Een fragment van Nietzsche leidt het centrale perspectief in: ‘Woorden verdunnen en verdierlijken; woorden depersonaliseren; woorden maken gewoon wat ongewoon is.’Ga naar voetnoot3 Hoewel de taal door geleerden nog altijd met frases als ‘het meest betekenisvolle en kolossale werkstuk dat de menselijke geest ooit tot stand heeft gebracht’Ga naar voetnoot4 kan worden beschreven, dient die karakterschets zich nu aan binnen een extreme context waarin wij gedwongen zijn het algehele werk van de ‘menselijke geest’ in twijfel te trekken. En zo ook: als, naar inschatting van Coward en Ellis, het ‘voornaamste kenmerk van de intellectuele ontwikkelingen uit de twintigste eeuw’Ga naar voetnoot5 het licht was dat door linguïsten op de sociale werkelijkheid werd geworpen, dan doet die invalshoek al vermoeden hoe fundamenteel ons onderzoek nog moet worden om het moderne leven in zijn verminkingen te bevatten. Het mag positivistisch klinken als we stellen dat de taal op een of andere wijze de ‘vorderingen’ binnen de samenleving moet belichamen, maar binnen de beschaving ziet het er naar uit dat alle betekenis uiteindelijk linguïstisch is: de vraag naar de betekenis van de taal, bezien in zijn totaliteit, is de onvermijdelijke volgende stap geworden. Eerdere auteurs konden het bewustzijn makkelijk definiëren als hetgene dat verwoord kan worden, of zelfs aanvoeren dat woordloos denken onmogelijk is (ondanks de tegenvoorbeelden van het schaken of het componeren van muziek). Maar in onze huidige benauwenis moeten wij de betekenis van de geboorte en de natuur van de taal eerder opnieuw bekijken dan aannemen dat zij louter een neutrale, zo niet: goedaardige, onvermijdelijke aanwezigheid vormt. Filosofen zijn nu gedwongen het vraagstuk met verhevigde interesse onder ogen te zien. Bijvoorbeeld Gadamer: ‘Ik geef toe: de natuur van de taal is een van de meest mysterieuze vraagstukken waarover de mens zich maar kan buigen’.Ga naar voetnoot6 Ideologie, de gepantserde zienswijze van de vervreemding, is een vorm van heerschappij, ingebed in een systematisch vals bewustzijn. Het lokaliseren van de taal in dit licht wordt nog makkelijker door uit te gaan van weer een andere definitie die ideologie en taal met elkaar gemeen hebben; beide gelden namelijk als systeem van verstoorde | |
[pagina 147]
| |
communicatie tussen twee polen, die symbolisch tot uitdrukking wordt gebracht. Evenals ideologie creëert taal valse distincties en objectiveringen via zijn vermogen tot symbolisering. Die vervalsing wordt mogelijk gemaakt door de deelname van het subject aan de fysieke wereld te verhullen, en uiteindelijk ongeldig te verklaren. Moderne talen gebruiken bijvoorbeeld het woord ‘geest’ voor iets dat zich onafhankelijk ophoudt binnen onze lichamen, in vergelijking met het woord uit het Sanskriet dat ‘innerlijke werking’ betekent en een actief omhelzen van ervaring, perceptie en cognitie behelst. De logica van de ideologie, van actief tot passief, van eenheid tot scheiding, wordt aldus ook weerspiegeld in de teloorgang van werkwoordsvormen in het algemeen. Het is belangrijk om op te merken dat de veel vrijere en meer zintuiglijk ingestelde jagers en verzamelaarsculturen plaatsmaakten voor het neolithische opleggen van beschaving, arbeid en bezit rond dezelfde tijd dat het aandeel werkwoorden afnam tot de helft van alle woorden uit de taal; in modern Engels maken werkwoorden minder dan 10 procent van de woorden uit.Ga naar voetnoot7 Hoewel de taal met haar vastgelegde kenmerken vanaf het begin compleet lijkt te zijn, is haar voortgang gekenmerkt door een proces van gelijkmatige neergang. Het opdelen van de natuur, haar reductie tot concepten en equivalenties voltrekt zich langs door de patronen van de taal uitgezette lijnen.Ga naar voetnoot8 En hoe meer de machinerie van de taal, die daarbij andermaal parallel loopt met de ideologie, het bestaan onderwerpt aan zichzelf, hoe blinder zij haar rol bij de reproductie van een op onderwerping gebaseerde samenleving vervult. Het Navajo is vanuit de voor de tegenwoordige tijd zo karakteristieke neiging tot het meer algemene en abstracte een ‘excessief letterlijke’ taal genoemd. We worden eraan herinnerd hoe in vroegere tijden het directe en het concrete de boventoon voerden; er bestond een ‘overvloed aan termen voor het tactiele en zichtbare.’Ga naar voetnoot9 Toynbee merkte de ‘verbijsterende rijkdom aan verbuigingen’ bij vroege talen op, en de latere neiging tot vereenvoudiging door het achterwege laten van verbuigingen.Ga naar voetnoot10 Cassirer zag de ‘onthutsende verscheidenheid aan termen voor één afzonderlijke handeling’ onder Amerikaanse Indianenstammen, en doorzag dat dergelijke termen eerder in een onderlinge relatie staan van nevenschikking dan van onderschikking.Ga naar voetnoot11 Maar het is het waard nog eens te herhalen dat terwijl al behoorlijk | |
[pagina 148]
| |
vroeg een kwistige weelde van symbolen opgeld deed, die in een slot op de symbolen bestond als abstracte conventies, zelfs in die fase die wij zouden kunnen beschouwen als de ideologie in haar adolescentie. Opgevat als het paradigma van de ideologie, moet ook de taal beschouwd worden als de doorslaggevende organisator van het kennen. Zoals Sapir, de taalkundepionier, opmerkte, zijn mensen bij het vaststellen van wat de ‘sociale werkelijkheid’ uitmaakt in hoge mate uitgeleverd aan de genade van de taal. Whorf, een ander invloedrijk antropologisch linguïst, borduurde hierop voort door te stellen dat de taal iemands hele manier van leven bepaalt, inclusief zijn denken en alle overige vormen van mentale activiteit. Het gebruik van de taal bestaat in een zich beperken tot de in de taal vervatte modi van perceptie. Het feit dat de taal louter vorm is en toch alles modelleert roert de kern aan van wat ideologie is.Ga naar voetnoot12 Het is de werkelijkheid, slechts langs ideologische weg geopenbaard, als een van ons onderscheiden stratum. Op die manier schept en bederft de taal de wereld. ‘Het menselijk spreken verhult meer dan het toevertrouwt; het verdoezelt meer dan het definieert; het plaatst meer op afstand dan het verbindt’Ga naar voetnoot13 luidde George Steiners conclusie. Concreter: de essentie van het leren van een taal bestaat in het leren van een systeem, een model dat het spreken vormgeeft en controleert. Nog eenvoudiger is het, ideologie te beschouwen op dit niveau waar op grond van de inherente willekeurigheid bij de fonologische, syntactische en semantische regels van elk van deze elke menselijke taal geleerd moet worden. Het onnatuurlijke wordt opgelegd als een noodzakelijk moment in de reproductie van een onnatuurlijke wereld.
Zelfs bij de meest primitieve talen bezitten woorden zelden een herkenbare gelijkenis met dat waarnaar ze verwijzen: ze zijn louter conventioneel.Ga naar voetnoot14 Natuurlijk hoort dit bij de neiging de werkelijkheid symbolisch te bekijken, beschreven door Cioran als het ‘kleverige symbolische net’ van de taal, een oneindige regressie die ons afsnijdt van de wereld.Ga naar voetnoot15 De willekeurige, in zichzelf besloten aard van het symbolische gehalte van de taal schept in toenemende mate gebieden van valse zekerheid, waar verwondering, pluriformiteit en nonequivalentie voorop zouden moeten gaan. Barthes' kenschets van de taal als ‘absoluut terroristisch’ raakt hier een wezenlijk punt; hij doorzag dat haar systematische natuur om volledig te zijn enkel geldig | |
[pagina 149]
| |
hoefde te zijn, en niet waar.Ga naar voetnoot16 Taal brengt de oorspronkelijke kloof teweeg tussen wijsheid en methode. In die zin, als we spreken van structuur, is het evident dat ‘vrijheid van spreken’ niet bestaat: de grammatica vormt de onzichtbare ‘gedachtecontrole’ van onze onzichtbare gevangenis. Mét de taal hebben wij ons reeds neergelegd bij een wereld van onvrijheid. Verdinglijking, de tendens het conceptuele op te vatten als het waargenomene en concepten te behandelen als waren ze iets tastbaars, is even fundamenteel voor de taal als voor de ideologie. De taal vertegenwoordigt de geestelijke verdinglijking van de ervaring, dat wil zeggen: een analyseren dat zich voortzet tot in delen die in de vorm van concepten gemanipuleerd kunnen worden als waren zij objecten. Horkheimer wees erop dat ideologie meer bestaat in hoe mensen zijn - hun mentale beperkingen, hun algehele afhankelijkheid van door anderen bepaalde associaties - dan in wat zij geloven. Met een stelling die evenzeer voor taal als voor ideologie lijkt op te gaan, voegt hij toe dat mensen alles louter ervaren binnen het conventionele stramien van concepten.Ga naar voetnoot17 Er is gesteld dat verdinglijking noodzakelijk is voor het mentale functioneren, dat het vormen van concepten die zelf ten onrechte kunnen worden aangezien voor levende eigenschappen en verhoudingen, de anders haast ondraaglijke ervaring opheft de ene ervaring in verband te brengen met de andere. Cassirer zei van dit afstand nemen tot de ervaring: ‘De fysieke realiteit lijkt terug te wijken naarmate de menselijke symbolische activiteit voortschrijdt.’Ga naar voetnoot18 Representatie en uniformiteit vangen samen met de taal aan, hetgeen aan Heideggers stelling herinnert dat iets van uitnemend belang werd vergeten door de beschaving. Over de beschaving denkt men vaak niet als een vergeten maar als een zich herinneren waarbinnen de taal geaccumuleerde kennis in staat stelt tot verdere overdracht, wat ons de gelegenheid biedt van andermans ervaringen te profiteren als waren zij de onze. Het vergetene is misschien eenvoudigweg dit, dat andermans ervaringen niet de onze zijn en dat op die manier het civilisatieproces plaatsvervangend en niet authentiek is. Als taal, om goede redenen, opgevat wordt als iets dat haast gelijk opgaat met het leven, dan hebben wij hier te maken met een andere manier om uit te drukken dat het leven zich in toenemende mate heeft verwijderd van de rechtstreeks doorleefde ervaring. | |
[pagina 150]
| |
De taal bemiddelt evenals de ideologie tussen het hier en nu, waarbij ze de rechtstreekse, spontane verbanden onder vuur neemt. Een sprekend voorbeeld gaf een moeder die bezwaar aantekende tegen de druk om te leren lezen: ‘Is een kind het alfabet eenmaal machtig, dan is er geen weg terug meer. Loop maar eens door een kunstmuseum. Kijk hoe de kinderen die het alfabet beheersen de kaartjes met informatie lezen voordat ze de schilderijen bekijken, om zeker te zijn dat ze weten wat ze moeten zien. Of kijk hoe ze de kaartjes lezen en de schilderijen totaal over het hoofd zien... Volgens de schoolboeken opent leesvaardigheid deuren. Maar als die deuren dan eenmaal open staan, is het erg moeilijk de wereld te zien zonder door hun heen te kijken.’Ga naar voetnoot19 Het proces waarbij iedere rechtstreekse ervaring wordt omgezet in de uiterste vorm van symbolische expressie, de taal, monopoliseert het leven. Evenals de ideologie verhult en legitimeert de taal; ze dwingt ons onze twijfels aan haar geldigheidsclaim op te schorten. Hierin berust de wortel van de beschaving, de dynamische code van de vervreemde natuur van de beschaving. Als het paradigma van de ideologie schuilt de taal achter het geheel aan de massale legitimering die noodzakelijk is om de beschaving bijeen te houden. Ons rest de taak op te helderen welke vormen van ontluikende heerschappij die rechtvaardiging tot stand brachten, de taal als fundamenteel repressieinstrument noodzakelijk maakten. Om te beginnen moet duidelijk zijn dat de willekeurige en doorslaggevende associatie van een welbepaalde klank met een welbepaald ding nauwelijks onontkoombaar of toevallig is. Taal werd juist uitgevonden omdat cognitieve processen aan hun uitdrukking in taal vooraf moeten gaan. De stelling dat de mensheid alleen menselijk is vanwege de taal ziet over het algemeen de daarmee gepaard gaande gevolgtrekking over het hoofd dat het menszijn de vooronderstelling van het uitvinden van taal vormt.Ga naar voetnoot20 De vraag is: hoe werden woorden überhaupt voor het eerst geaccepteerd als tekens? Hoe kwam het eerste symbool tot stand? Hedendaagse linguïsten vinden dit ‘zo'n ernstig probleem dat wij mogen wanhopen of wij ooit een uitweg uit zijn moeilijkheden zullen vinden.’Ga naar voetnoot21 Onder de meer dan tienduizend publicaties over de oorsprong van de taal geven de meest recente nog steeds toe dat de theoretische discrepanties schrikbarend zijn. De vraag naar het begin van de taal | |
[pagina 151]
| |
heeft ook aanleiding gegeven tot extreem uiteenlopende opvattingen.Ga naar voetnoot22 Geen cultureel fenomeen is van groter gewicht, maar geen andere ontwikkeling biedt over zijn begindagen minder feitenmateriaal. Het zal niemand verbazen dat Bernard Campbell niet alleen staat in zijn oordeel dat ‘wij eenvoudig niet weten en ook nooit zullen weten waar en hoe de taal begon’.Ga naar voetnoot23 Veel over de oorsprong van de taal geopperde theorieën zijn triviaal: ze bieden geen verklaring voor de kwalitatieve, doelgerichte veranderingen die de taal heeft ingebracht. De ‘ding-dong’-theorie houdt het erop dat tussen klank en betekenis iets van een aangeboren verband bestaat; de ‘pooh pooh’-theorie stelt dat de taal aanvankelijk in uitroepen van verbazing, angst, genoegen, pijn, enzovoorts, bestond; de ‘ta ta’-theorie poneert het imiteren van lichaamsbewegingen als de genese van de taal, en zo gaat het voort met verklaringen die als bewezen aannemen wat ze juist moeten verklaren. De hypothese dat de vereisten van de jacht de taal noodzakelijk maakten is anderzijds eenvoudig te weerleggen; dieren jagen samen zonder taal, terwijl voor mensen zwijgen juist vaak noodzakelijk is om te kunnen jagen. De aanpak van de hedendaagse linguïst E.H. Sturtevant raakt volgens mij al iets meer de kern: aangezien alle bedoelingen en emoties onwillekeurig worden uitgedrukt in gebaar, blik of klank, moet willekeurige communicatie zoals de taal zijn uitgevonden omwille van leugen en bedrog.Ga naar voetnoot24 Ietwat omzichtiger van toonzetting beweert de filosoof Caws dat waarheid een relatieve laatkomer is ‘op het linguïstische toneel, en het is beslist een vergissing aan te nemen dat de taal werd uitgevonden met de bedoeling aan haar uitdrukking te verlenen’.Ga naar voetnoot25 Maar het is juist binnen de specifieke sociale context van ons onderzoek, de voorwaarden en keuzes van concrete activiteiten en relaties, dat we zoeken moeten naar verder inzicht in de genese van de taal. Olivia Vlahos oordeelde dat de ‘macht van woorden’ zich al zeer vroeg moet hebben aangediend; ‘zeker... niet lang nadat de mens was begonnen werktuigen te vervaardigen die naar een specifiek patroon waren gemaakt’.Ga naar voetnoot26 Het verschilferen of afbikken van stenen werktuigen tijdens de ongeveer twee miljoen jaar van paleolithisch leven lijkt echter geschikter om met elkaar te worden gedeeld via het direct onder vier ogen demonstreren dan via gesproken aanwijzingen. Desalniettemin: de stelling dat de taal ontsproot aan de begindagen | |
[pagina 152]
| |
van de technologie - dat wil zeggen: in de zin van arbeidsdeling en zijn bijverschijnselen, zoals het standaardiseren van voorwerpen en gebeurtenissen, en de over anderen uitgeoefende effectieve macht van specialisten - treft naar mijn opvatting de kern van de zaak. Het lijkt toch uiterst moeilijk de arbeidsdeling - ‘de bron van de beschaving’,Ga naar voetnoot27 in Durkheims woorden - in enig stadium van de taal te ontkoppelen, en misschien nog wel het minst aan het begin. Arbeidsdeling noopt tot een verhoudingsgewijs complexe controle over het handelen van groepen; ze vereist feitelijk dat de gehele gemeenschap georganiseerd en geleid wordt. Dit gebeurt door functies die eerder door allen werden uitgeoefend, tot een almaar grotere differentiatie in taken, en daarmee in rollen en onderscheiden, op te delen. Waar Vlahos meende dat het spreken uit hoofde van simpele stenen werktuigen en hun vermenigvuldiging al vrij vroeg ontstond, heeft Julian Jaynes de mogelijk interessantere vraag gesteld die rechtstreeks voortvloeit uit zijn tegengestelde opvatting dat de taal pas veel later opkwam Hij vraagt zich af hoe het kan dat, als de mensheid toch al een miljoen jaar beschikte over spraak, er nauwelijks enige technologische ontwikkeling bestond.Ga naar voetnoot28 Jaynes' vraag impliceert een aan de taal inherente utilitaire waarde, een veronderstelde vrijmaking van latente mogelijkheden van positieve aard.Ga naar voetnoot29 Maar gegeven de destructieve dynamiek van de arbeidsdeling, waarnaar hierboven werd verwezen, kan het zijn dat, terwijl taal en technologie inderdaad met elkaar samenhingen, zij beide duizenden generaties lang succesvol werden weerstaan. In zijn begindagen moest de taal tegemoetkomen aan de vereisten van een probleem dat bestond buiten de taal. Bezien vanuit de overeenstemming tussen taal en ideologie is ook duidelijk dat zodra een mens sprak, hij of zij werd afgescheiden. Die breuk is het moment waarop de oorspronkelijke eenheid tussen mensheid en natuur oploste; het valt samen met het aantreden van de arbeidsdeling. Marx doorzag dat de opkomst van het ideologische bewustzijn door de arbeidsdeling tot stand kwam; taal vormde voor hem het primaire paradigma van ‘productieve arbeid’. Iedere stap in het voortschrijden van de beschaving heeft echter toegevoegde arbeid betekend, en de fundamenteel vreemde werkelijkheid van de productieve arbeid, van productief werk, werd door de taal gerealiseerd en voortgezet. De ideologie verwerft zijn substantie vanuit de arbeidsdeling, en zijn | |
[pagina 153]
| |
vorm, onlosmakelijk, vanuit de taal. Engels, die zelfs nog uitdrukkelijker dan Marx waarde aan de arbeid toekende, verklaarde de oorsprong van de taal vanuit en met de arbeid, het ‘meesterschap over de natuur’. Hij drukte het wezenlijk verbond uit in de woorden ‘eerst de arbeid, daarna en dan daarmee samen het spreken.’Ga naar voetnoot30 Kritischer uitgedrukt: de kunstmatige communicatie die taal is, was en is ook de stem van de kunstmatige scheiding die arbeid(sdeling) is.Ga naar voetnoot31 (In het gebruikelijke repressieve jargon wordt dit vanzelfsprekend positief verwoord in termen van de onschatbare natuur van de taal bij het organiseren van ‘individuele verantwoordelijkheden’). De taal werd ter onderdrukking van gevoelens nader uitgewerkt; als de code der beschaving drukte zij de sublimatie van de Eros uit, het onderdrukken van de instincten, wat de kern van de beschaving uitmaakt. Freud, in die ene paragraaf die hij wijdde aan de oorsprong van de taal, verbond het oorspronkelijke spreken met het leggen van seksuele contacten als het instrumentarium waardoor werken als ‘gelijkwaardig substituut voor seksuele activiteit’ acceptabel gemaakt werd.Ga naar voetnoot32 Die overdracht van vrije seksualiteit naar werk vormt de oorspronkelijke sublimatie, en Freud zag de taal gevestigd in het leggen van het verband tussen paringsroep en arbeidsproces. De neo-freudiaan Lacan bouwt op deze analyse voort met zijn stelling dat het onderbewuste wordt gevormd door de primaire repressie bij de taalverwerving. Aldus is voor Lacan het onderbewuste ‘gestructureerd als een taal’ en functioneert linguïstisch, niet intuïtief of symbolisch in de traditionele freudiaanse zin.Ga naar voetnoot33 Bekijken wij het probleem van de oorsprong op het figuratieve vlak, dan is het interessant de mythe van de Toren van Babel onder de loep te nemen. Het verhaal van het verwarren van de taal vormt evenals dat andere verhaal uit Genesis, het verhaal van de Zondeval uit de Hof van Eden, een poging zich met de oorsprong van het kwaad te verstaan. Het versplinteren van een ‘oorspronkelijke taal’ tot onderling onbegrijpelijke brokstukken begrijpen we wellicht het best als de opkomst van de symbolische taal, het op de achtergrond raken van een vroegere staat van vollediger en authentiekere communicatie. In tal van paradijsoverleveringen kunnen de dieren bijvoorbeeld spreken, en kunnen de mensen hun taal verstaan.Ga naar voetnoot34 Elders heb ik betoogd dat de Zondeval zich het beste laat begrijpen als het binnenvallen in de tijd.Ga naar voetnoot35 Evenzo suggereert de Toren van | |
[pagina 154]
| |
Babel, in de woorden van Russell Fraser, ‘de isolatie van de mens in de historische tijd.’Ga naar voetnoot36 Maar de Zondeval draagt ook betekenis in termen van de oorsprong van de taal. Benjamin vond daarin de bemiddeling die de taal is en de ‘oorsprong van de abstractie, als een faculteit van het taalverstand.’Ga naar voetnoot37 ‘Het vallen gaat de taal in,’ volgens Norman O. Brown.Ga naar voetnoot38 Een andere plaats uit Genesis voorziet ons van Bijbels commentaar op een wezenlijke eigenschap van de taal: de namen, en op de notie dat het benoemen een daad van overheersing is.Ga naar voetnoot39 Ik verwijs naar de scheppingsmythe met zijn ‘de mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten’. Dit ondersteunt rechtstreeks het noodzakelijke linguïstische bestanddeel bij het overheersen van de natuur: de mens wordt alleen de meester der dingen omdat hij ze, in de formulering van Dufrenne,Ga naar voetnoot40 eerst benoemt. Zoals Spengler het wilde: ‘iets met een naam benoemen is het hierover verwerven van macht.’Ga naar voetnoot41 Het punt waar de mensheid afgescheiden raakte van en haar zegetocht over de wereld begon, wordt daarmee gelokaliseerd bij het benoemen van de wereld. De Logos is als god zelf betrokken bij het eerste benoemen dat staat voor de heerschappij van de godheid. De welbekende passage staat in het Evangelie van Johannes: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was met God, en het Woord was God’. Buigen wij ons weer over het vraagstuk van de oorsprong van de taal in reële termen, dan keren we ook terug bij het besef dat het probleem van de taal het probleem van de beschaving is. De antropoloog Lizot merkte op dat de jager-verzamelaarmodus precies dat gebrek aan technologie en arbeidsdeling tentoonspreidde dat naar Jaynes' opvatting getuigd moet hebben van een afwezigheid van de taal; ‘de minachting (van primitieve volkeren) voor werk en hun desinteresse in technologische vooruitgang als zodanig staan buiten kijf’.Ga naar voetnoot42 Bovendien toont, in Lee's woorden uit 1981, ‘het merendeel van recente studies’ aan dat de jager-verzamelaars ‘weldoorvoed’ moeten zijn geweest en ‘over een overvloed aan vrije tijd’ beschikten.Ga naar voetnoot43 De vroege mensheid liet zich niet van taal afschrikken door de druk van aanhoudende zorg om te overleven; tijd voor zelfreflectie en taalkundige ontwikkeling waren voorhanden, maar dit pad werd kennelijk vele duizenden jaren lang afgewezen. Evenmin voltrok | |
[pagina 155]
| |
de uiteindelijke zegetocht van de landbouw, hoeksteen van de beschaving, zich (in de vorm van de neolithische revolutie) op grond van voedseltekorten of bevolkingsdruk. In feite geldt de conclusie van Lewis Mumford: ‘De vraag die wij ons moeten stellen is niet waarom landbouw en voedselopslagtechnieken niet alom ontwikkeld werden, maar waarom ze überhaupt ontwikkeld werden’.Ga naar voetnoot44 De overheersing door de landbouw, inclusief het eigendom, het recht, de steden, wiskunde, overvloed, permanente hiërarchische verhoudingen en specialisatie, plus het schrijven, om maar een paar van zijn elementen te noemen, was geen onvermijdelijke stap in de menselijke ‘vooruitgang’; de taal zelf was dat evenmin. De realiteit van het pre-neolitisch leven toont de neergang of nederlaag, inbegrepen in wat algemeen wordt aangezien voor een enorme stap voorwaarts, een bewonderenswaardig transcenderen van de natuur, enzovoorts. In dit licht bezien, worden tal van inzichten van Horkheimer en Adorno uit Die Dialektik der Aufklärung (zoals het met elkaar in verband brengen van de vooruitgang in werktuiglijke controle en de regressie in affectieve ervaring) dubbelzinnig door hun foutieve conclusie: ‘Mensen hebben altijd moeten kiezen tussen de eigen onderwerping aan de natuur en de onderwerping van de natuur aan het Zelf’.Ga naar voetnoot45 ‘De beschaving wordt nergens zo treffend weerspiegeld als in het spreken’,Ga naar voetnoot46 zoals Pei's commentaar luidt, en in enkele uiterst betekenisvolle opzichten heeft de taal niet alleen veranderingen in het menselijke leven weerspiegeld maar ze ook bepaald. De diepe, krachtige breuk die door de geboorte van de taal werd aangekondigd, voorafschaduwde en overschaduwde het aantreden van beschaving en geschiedenis, maar zo'n 10.000 jaar geleden. Onder het bereik van de taal doet zich, in de woorden van Barthes, het geheel van de geschiedenis ‘integraal en gesloten als een Natuurlijke Orde’ voor.Ga naar voetnoot47 De mythologie die, zoals Cassirer opmerkte, vanaf haar vroegste begin ‘een potentiële religie’ is,Ga naar voetnoot48 kan opgevat worden als een functie van de taal en zoals ieder ideologisch product is ze aan haar eisen onderworpen. De negentiende-eeuwse taalkundige Muller beschrijft mythologie juist in die zin als een ‘ziekte van de taal’: de taal vervormt het denken door zijn onvermogen om de dingen rechtstreeks te beschrijven. ‘Mythologie is onontkoombaar, ze vormt een inherente noodzakelijkheid van de taal.... (ze is) de duistere schaduw die zich uitspreidt over het denken en die nooit verdwijnen kan totdat de taal | |
[pagina 156]
| |
geheel in overeenstemming raakt met het denken, en dat zal nooit gebeuren.’Ga naar voetnoot49 Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oude droom van een lingua Adamica, een ‘ware’ taal die niet uit conventionele tekens bestaat maar die de directe, onbemiddelde betekenis van de dingen uitdrukt, integraal deel heeft uitgemaakt van het verlangen van de mensheid naar een teloorgegane oerstaat. Zoals hierboven al aangeroerd, zal de Toren van Babel steeds naar dit verlangen blijven verwijzen om waarachtig met elkaar te communiceren, en met de natuur. Onder die vroegere (maar voor lange tijd duurzame) omstandigheden vormden natuur en samenleving een samenhangend geheel, op zijn nauwst met elkaar verweven. De gemaakte stap van deelname aan het geheel van de natuur naar de religie ging gepaard met een losmaken van krachten en zijnden tot uitwendige, op hun kop gezette existenties. Deze scheiding nam de vorm aan van godheden, en hij die de religie bedreef, de sjamaan, was de eerste specialist. De doorslaggevende bemiddelingsvormen van mythologie en religie zijn echter niet de enige verreikende culturele ontwikkelingen onder onze moderne vervreemding. Ook in het Laat-Paleolithicum, toen de species Neanderthaler plaats maakte voor de Cro Magnon (en de hersenen overigens afnamen in omvang, werd de beeldende kunst geboren. In de vermaarde grotschilderingen van ruwweg 30.000 jaar geleden stuiten wij op een breed assortiment aan abstracte tekens; langzaam verstart het symbolisme van de Laat-Paleolithische kunst tot in de veel gestileerder vormen van de neolithische landbouwers. In die periode, die hetzij synoniem is met de aanvangen van de taal, hetzij registreert hoe zij voor het eerst echt domineert, nam de onrust toe. John Pfeiffer beschreef dit vanuit het gezichtspunt van de afkalvende egalitaire jager-verzamelaartradities tegenover het vestigen van zijn hegemonie door de Cro Magnon.Ga naar voetnoot50 Waar er tot aan het Laat-Paleolithicum geen ‘spoor van rangen en standen’ was, vereisten de opkomende arbeidsdeling en haar rechtstreekse sociale gevolgen een disciplinering van diegenen die zich tegen de geleidelijke opkomst van de beschaving teweer stelden. Als middel tot formalisatie en indoctrinatie vervulde het dramatische vermogen van de kunst de behoefte aan culturele coherentie en continuering van autoriteit. Zo rukten taal, mythe, religie en kunst op als de ten diepste ‘politieke’ voorwaarden van het sociale leven door middel waarvan | |
[pagina 157]
| |
de kunstmatige media van de symbolische vormen de rechtstreeks doorleefde kwaliteiten van het leven vervingen dat vooraf ging aan de arbeidsdeling. Van nu af aan kon de mensheid de werkelijkheid niet meer recht in de ogen kijken: de logica van de heerschappij vlijde zijn sluier over spel, vrijheid en welvaart. Tegen het einde van het paleolithisch tijdperk, toen als gevolg van de arbeidsdeling het teruglopende aandeel van werkwoorden binnen de taal de teruggang in unieke en vrijelijk verkozen handelingen weerspiegelde, beschikte de taal nog altijd niet over grammaticale tijden.Ga naar voetnoot51 Hoewel het scheppen van een symbolische wereld de voorwaarde vormde voor het bestaan van de tijd, hadden zich, voordat de levenswijze van de jager-verzamelaar verdrongen werd door de neolithische landbouw, geen gefixeerde differentiaties ontwikkeld. Maar als ieder werkwoord uitdrukking geeft aan een grammaticale tijd, vereist de taal ‘lippendienst aan de tijd, zelfs als tijd het verst van onze gedachten verwijderd is’.Ga naar voetnoot52 Hierbij kunnen we ons afvragen of de tijd wel los van de grammatica bestaat. Zodra de structuur van de spraak de tijd belichaamt en ze dus bij iedere uiting leven door haar krijgt ingeblazen, heeft de arbeidsdeling afdoende een vroegere werkelijkheid vernietigd. Het is hier op zijn plaats met Derrida te spreken van ‘de taal als oorsprong van de geschiedenis’.Ga naar voetnoot53 Taal is zelf een vorm van repressie, en met haar voortschrijden, neemt de repressie toe - als ideologie, als werk - en brengt zij zo de historische tijd voort. Zonder de taal zou de geschiedenis volledig verdwijnen. Prehistorie is pre-schrift: schrijven is in enige vorm het signaal dat de beschaving is begonnen. ‘De indruk ontstaat’, zoals Freud schreef in Die Zukunft einer Illusion, ‘dat de beschaving iets is dat werd opgelegd aan een weerspannige meerderheid door een minderheid die doorzag hoe je bezit verwerft over de middelen tot macht en dwang.’Ga naar voetnoot54 Waar de kwestie van tijd en taal problematisch mag lijken, maakt het schrift als stadium van de taal zijn opwachting met een vrijwel onverhulde bijdrage aan de onderwerping. Freud had met recht mogen worden gewezen op de geschreven taal als hefboom waarmee de beschaving werd opgelegd en geconsolideerd. Rond 10.000 voor Christus had de extensieve arbeidsdeling het soort sociale controle voortgebracht dat zich weerspiegelt in steden en tempels. De eerste geschriften leggen belastingen, wetten, de voorwaarden van geknechte arbeid, voor het nageslacht vast. Die | |
[pagina 158]
| |
geobjectiveerde heerschappij ontsproot aan de praktische noden van de politieke economie. Een toegenomen gebruik van letters en schrijftabletten stelde algauw de machthebbers in staat tot nieuwe hoogten van macht en verovering te reiken, zoals exemplarisch valt af te lezen aan de nieuwe regeringsvorm onder het bewind van Hammurabi van Babylon. Zoals Lévi-Strauss stelde, lijkt het schrift ‘eerder een voorkeur te hebben voor de exploitatie dan de verlichting van de mensheid... Het schrift had bij zijn eerste verschijnen in ons midden een pact gesloten met de leugen.’Ga naar voetnoot55 Op dit kruispunt wordt de taal de representatie van de representatie, in hiërogliefen en ideogrammen, en vervolgens in fonetisch alfabetisch schrift. Het voortschrijden van de symbolisering, van het symboliseren van woorden tot dat van lettergrepen, en vervolgens tot letters in een alfabet, legde een steeds onweerstaanbaarder zin tot orde en controle op. En in de verdinglijking die het schrift ons toestaat, is de taal niet langer gebonden aan een sprekend subject of discursieve gemeenschap, maar creëert ze een autonoom veld waaruit ieder subject afwezig kan zijn.Ga naar voetnoot56 In onze hedendaagse wereld heeft de artistieke avant-garde nadrukkelijk staan gebaren dat zij onze talige gevangenis afwijst. Sinds Mallarmé is een flinke schare modernistische dichters en prozaïsten tegen het als vanzelfsprekend aannemen van het normale taalgebruik te velde getrokken. Op de vraag ‘wie spreekt er?’ antwoordde Mallarmé: ‘de taal spreekt.’Ga naar voetnoot57 Na dit antwoord, vooral dan na de explosieve periode rond de Eerste Wereldoorlog toen Joyce, Stein en anderen zowel een nieuwe syntaxis als een nieuw vocabulaire beproefden, zijn de beperkingen en de vervormingen van de taal in de literatuur en gros onder vuur komen te liggen. De Russische futuristen, Dada (bijvoorbeeld Hugo Balls streven uit de jaren 1920 een ‘poëzie zonder woorden’ te creëren, Artaud, de surrealisten en de lettristen zijn onder de meer exotische elementen van een algemeen verzet tegen de taal.Ga naar voetnoot58 De symbolistische dichters, en velen die we hun nazaten zouden kunnen noemen, stelden dat het tarten van de samenleving ook het tarten van haar taal inhield. Maar de ontoereikendheid in het eerste strijdperk verhinderde succes binnen het tweede, wat de vraag oproept of het streven van de avant-garde meer kan zijn dan wat abstracte, hermetische gebaren. De taal, die op enig moment de ideologie | |
[pagina 159]
| |
belichaamt van een specifieke cultuur, moet worden beëindigd om in beide categorieën de vervreemding op te heffen; een project van, laten we zeggen, homerische sociale dimensies. Dat literaire teksten (bijvoorbeeld Finnegans Wake, de poëzie van e.e. cummings) de regels van de taal verbreken lijkt vooral het paradoxale effect te hebben dat ze de regels zelf oproepen. Door het vrije spel van ideeën over de taal toe te staan, behandelt de samenleving die ideeën als louter spel. Het massale aantal leugens - officieel, commercieel en anderszins - vormt op zichzelf misschien voldoende verklaring waarom Jantje Niet Kan Lezen Of Schrijven, waarom het analfabetisme toeneemt in de metropool. Hoe dan ook is het niet alleen zo dat, volgens Canetti, ‘de druk op de taal (..) erg groot geworden’ is,Ga naar voetnoot59 maar ook dat ‘ontlering’,Ga naar voetnoot60 naar Robert Harbisons inschatting ‘een kracht op bijna elk gebied van het denken’ is geworden. ‘Ongelooflijk’ en ‘waanzinnig’ worden tegenwoordig toegepast op het meest algemeen triviale en saaie, en het is geen toeval dat krachtige en shockerende woorden nauwelijks nog bestaan. De ontaarding van de taal weerspiegelt een algemenere vervreemding; ze is ons bijna helemaal uitwendig geworden. Van Kafka tot Pinter is de stilte zelf de geëigende stem van onze tijd. ‘Weinig boeken verdienen vergiffenis. Het zwart op het canvas, de stilte op het scherm, een leeg wit vel als papier zijn misschien nog haalbaar,’ zoals R.D. Laing het zo treffend uitdrukte.Ga naar voetnoot61 Intussen zijn de structuralisten - Lévi-Strauss, Barthes, Foucault, Lacan, Derrida - met hun eindeloos gegraaf van exegetische holen haast volledig opgegaan in de dubbelhartigheden van de taal. Het project van het onttrekken van betekenis aan de taal hebben zij nagenoeg opgegeven. Ik schrijf hier (dat moge duidelijk zijn) omsloten door de taal, vanuit het besef dat taal het verzet tegen de verdinglijking objectiveert. Zoals T.S. Eliots Sweeney het uitlegt: ‘Ik mot wel woorden gebruiken als ik tegen je spreek’. We kunnen ons voorstellen dat we de gevangenneming door de tijd vervangen door een stralend heden - enkel door ons een wereld zonder arbeidsdeling voor te stellen, zonder de scheiding van de natuur waaraan alle ideologie en autoriteit ontspruiten. We zouden zonder de taal niet in deze wereld kunnen leven en dat is precies hoe diepgaand we deze wereld moeten transformeren. Woorden getuigen van droefenis; ze worden gebruikt om de leegte van de ongebreidelde tijd op te zuigen. Wij hebben allemaal dat | |
[pagina 160]
| |
verlangen gekend om verder te reiken, dieper dan woorden, het voelen van de wens met dat gepraat helemaal klaar te zijn, in de wetenschap dat de toestemming om coherent te leven de noodzaak om coherentie te formuleren uitwist. Er schuilt een diepe waarheid in de notie ‘geliefden hebben geen woorden nodig’. Het punt is dat we een wereld van geliefden moeten hebben, een wereld van elkaar recht in het gezicht kijken, waarin zelfs namen kunnen worden vergeten, een wereld die weet dat betovering het tegendeel van onwetendheid is. Alleen een politiek die taal en tijd tenietdoet en aldus tot in het wellustige visionair is, heeft enige betekenis.
Met speciale dank aan Alice Carnes voor haar doorlopende assistentie |
|