‘Wat heeft hij dan?’
Dat heeft ze vaker gevraagd en het antwoord is altijd ‘heimwee’ want er is geen enkele ziekte in hem te vinden. Bets huilt. Ze is voor de tweede keer in haar leven ontroostbaar, eigenlijk voor de derde keer als je meetelt dat ze huilde toen Hessel werd opgepakt.
‘Misschien overdrijf ik’, zegt ze, ‘maar het is daar erg. Gisteren stond er een vrouw op me te wachten. Ze hield me haar kind voor. Ik wil natuurlijk geen enkel ander kind, geen enkel! Maar er ging van alles door mijn hoofd. Had ik dat kind moeten aanpakken, wat denk je? Zou die vrouw keihard zijn?’
‘Misschien is ze gesmolten als een doorgeslagen stop.’
‘Zullen we kijken of die vrouw er nog is? Ik ga Johnny net terugbrengen.’
De plaats waar Bets de vrouw gezien heeft ziet er onschuldig uit. Daar staat geen vrouw. We gaan alle zalen door, waarschijnlijk vlucht ze nu voor ons uit naar de voordeur als wij bij de achterdeur zijn. Een vrijwilligster klopt Bets op de rug en zegt dat ze morgen haar zieke nog één keer mee krijgt. Hij wordt opgenomen, meer laat ze niet los. Op de terugweg lopen we haastig alsof we iets gestolen hebben. Dat komt omdat we iets diefachtigs in gedachten hebben. Ik wil Johnny houden, inpikken en Bets wil dat ook.
We lopen langs het Dierenasiel en het Emplacement, daarnaast ligt de afvalverwerking waar Bets heel wat spullen vandaan heeft. Zelf woon ik in de stad daar ligt ook heel wat op straat maar hier heb je keus.
‘Heimwee,’ zegt Bets. ‘Laten we Johnny's huis namaken. Als het beter gaat blijft hij in ieder geval in de kazerne.’
Op Johnny's laatste dag gaan we in haar keuken zitten, op de grond naast een emaillen vergiet. We stoken daar een vuurtje in van houtskool en stukjes krant. Johnny zit stil tussen ons in. We kijken naar buiten, we zien vanaf de grond alleen het rode of groene licht van de baanwissel. Bets zegt:
‘Eigenlijk zou ik een nieuwe kat moeten nemen zodat hij wat kan aaien’
‘Nee! Straks komt Hessel vrij. Een oude hond zou goed zijn!’
‘Vind je niet dat hij al opknapt?’
Ik zie niets. We pakken Johnny in alsof het vriest en lopen naar de afdeling ‘Honden bejaard’. We kunnen kiezen uit vijf honden. Dat is pijnlijk. Wat doe je als je er vier gewoon laat staan? Die honden horen dat, zien dat aan ons. We laten Johnny er een aanwijzen. Ja, die hond is wel goed. Hij heeft zacht haar, wit met bruine spikkels en vlekken. Hij is dik op de rug, dat aait stevig. Hij heeft een herengezicht met hangwangen en een slordige bovenlip. Hoe hij precies heet zullen we uitzoeken, hij reageert het snelst bij Pluto en Bruno. Als Johnny rechtop staat is hij niet kleiner dan de hond. De hond is elf, ze zijn allebei even verstandig.
En we gaan terug met hond, blikvoer, oordruppels en een leren kluif. We stoken het vuurtje op. Het vergiet gloeit op de plaatsen waar het email weg is. We drinken chocomel. Geen