Wij wisten hoe je het recht op een voetbalveld moet afwegen tegen het recht op een speeltuin, een park, een parkeerterrein, een bioscoop, een supermarkt, een universiteitsgebouw, een ziekenhuis, een vliegveld.
Wij hebben te weinig ruimte gehad, en vooral beseft dat wij ruimte bezetten die ons niet toebehoorde.
Bovendien zijn wij het volk van de ingenieurs. Wij kennen de elementen. Lucht aarde water en vuur. Van die vier hebben wij ons in de voorgaande eeuwen weten te verhouden met water en lucht. Nu dan verdiepten we ons in de aarde en het vuur.
We hadden onze kop al zo vaak in het zand gestoken.
Het is onze grondhouding.
En dan verder kijken dan je neus lang is. Dat moet je hebben.
Nieuwe terreinen ontdekken, en dan je vlag durven planten. Niet bang zijn voor wat je tegenkomt. Doorgaan.
Dat is ons volk.
Opportunisme?
Wij zeggen: geloof.
Het heeft erop geleken, dat wij het verloren waren in de eeuw die voorafging aan de Grote Keer, maar nu zie je hoe diep het heeft gezeten.
Niet bang zijn voor het duister; geloven in het licht, zelfs als het duister je verblindt. Want donker moet het geweest zijn, in de eerste jaren.
Nu is het nauwelijks voorstelbaar hoe groot het verschil was tussen het licht dat wij gewend waren, en het licht waarmee wij het daarna moesten doen - toen moet het een dreun geweest zijn. Maar stug doorgaan.
Je niet afvragen of je kinderen, of zelfs je kindskinderen de vruchten van je arbeid zullen plukken. Doorgaan omdat je simpelweg weet dat het moet. Als het niet voor het geld, of ongekende nieuwe mogelijkheden is dan wel voor het geloof in een betere wereld.
Daarboven.
Iets achter je kunnen laten.
Weten wanneer je schip zinkende is. Dat pragmatisme ook. Die nuchterheid. Weten wanneer je tijd gekomen is, en dan niet dralen, niet omkijken, maar gaan naar een nieuw land.
Wij waren de nieuwe Joden.
Wij waren het volk, dat zich leiden liet. Naar onze kolonies in de zeventiende eeuw, en nu naar onze nieuw ontgonnen terreinen. Ons onderaardse rijk.
Niet voor niets beslaat dat nu de halve aardbol, en nog altijd dijdt het uit. New York hadden we voor een habbekrats verkwanseld, dit keer grepen we onze kansen.
Wie durfden het slijk in te gaan? Wie durfden dat rijk, dat eeuwenlang voor de doden bestemd geweest was, binnengaan? Wie durfden daar de eerste naambordjes te hangen? Wie hadden die nederigheid, die ootmoed, om de glamour van de bovenwereld te verwisselen voor