| |
| |
| |
Dossier
Huis en haard: over ruimtes in de literatuur
| |
| |
| |
Robert van Ruyssevelt
Uit het dagboek van een modelbouwer (selectie)
5093-Jaune Désert
Het kan gedaan worden - in een provinciestad speelt ieder gebouw een belangrijke rol, en het haararchief mag een volledig huizenblok in beslag nemen. Het front geeft uit op de Nieuwe Markt, een uitgestrekt plein onder volwassen kastanjebomen, afgelijnd door een drievoudig spoor - de gelede stellen rijden geruisloos af en aan op dit knooppunt. Rond de moderne muziekkiosk fietsen kinderen; mannen en vrouwen stappen flink door.
En nog voor je de verbeelding kan opstarten, en de vragen losbarsten: ‘Hoe presenteert men de vaste collectie, op welke grootte zijn de portretten bepaald’, en de walkman je begeleid naar de voelproef, hoor je fietsremmen knarsen en een jongensstem: ‘Hier is het luizekot.’
| |
| |
| |
5206-Blanc De Base
Een brandnieuw kruispunt strekt zich uit rond twee witte auto's die in omvangrijke blikschade aan elkaar vastgeklonken zijn. De kunstenaar zit op een gekreukte motorkap, de voeten op een verbogen bumper. Hij staart naar een rode vlek die losjes over de boordsteen van de vluchtheuvel hangt - het restant van de vorige botsing. De stoom lost op, hij kijkt rond; maar er zijn geen getuigen, geen tegenpartij. Zelfs naderende zwaailichten ontbreken en hij voelt zich wat verloren. Bijgevolg zal je morgen de panelen moeten witten; de instructies van de kunstenaar uitvoeren. De beste voorbereiding tot een tentoonstelling bestaat erin de vorige voorgoed en onverbiddelijk te laten bedekken. Luister naar het breken van de drogende verf.. Want je schildert een stervende ster, de heftigheid van een implosie, het naderen van al het achterliggende. Voor de tussenpersoon is er geen reden tot paniek, zijn concentratie wordt beloond met een oneindige ruimte, die geen woord geleidt, en geen eigenschappen heeft: je schildert een nog niet gekend lichaam, dat vele hindernissen verbergt. Je verdeelt het wit zo nauwkeurig mogelijk, en stilaan verword je tot een traag bewegend vacuüm, dat zichzelf vernieuwt want je maakt het niets. Buiten is het een weertje om met volle teugen van een luchtdoop te genieten.
| |
| |
| |
(O)Tstran
Ruimte maken. Je valt. Alhoewel straten genadeloos woekeren over de houten vlakte om abrupt te eindigen aan de voet van het gekleurde panorama, een luchtpartij. De begane grond ontpopt zich tot één groot rooster; het is de moeite niet keienfolie aan te brengen. Al wat je vallen liet - en dat is wat - eender wie je verschijnen liet, was reddeloos verloren. Nee, het voelt niet aan alsof je de vertrouwde vastheid met een ruk onder voeten vandaan trekt, je straten zijn geen lang, smal tapijt en ondanks alles ben je geen grappenmaker die aan het eind van zijn latijn is. Iemand opmerken, dan en daar, die je overeind helpt na de schaterlach, waarna je haar tot het groepje lachers uitnodigt, dat overigens uit niets dan mooie mensen bestaat, wachtend op de volgende valler. Nee. Je komt steeds op het vallen uit, want je denken is vol van bebouwing en verharding, hoogte dus. Eigenlijk ken je geen ruimte. Beperk je tot intervallen. Holle buizen van een klimrek, en al deze woorden heffen elkaar op, want hun wezen bestaat uit overlapping, nu.
Dat noemt men een fout.
Wees voorzichtig!
| |
| |
| |
5061-Flesh
Een zwerm spreeuwen hangt boven de daken. Je ogen knipperen naar de ijle hoogte en de zwerm veranderd voortdurend van richting, om schokkerig en kwetterend langs een ondergaande zon te schuiven. Muziek en fotogeniek licht golven voor de eerste verdiepingen, onder die omstandigheden kan je de hoek niet omgaan. Blijf staan! Pal om de hoek staat een rode auto geparkeerd, een man en een vrouw leunen een arm door open ramen en houden de blik strak op het hoekhuis gericht. Ze zullen je aankijken alsof ze elkaar hartstochtelijk gekust hebben, en jij, de getuige, een bepaalde kennis van zaken zou bezitten. Vervolgens wordt een deur geopend aan de overkant, die een man doorlaat; bloeddoorlopen ogen in een grijs gezicht. Slechts gekleed in een slobberige broek leunt hij tegen het portaal, een vuist in de zij geplant. Ook hij kijkt naar de straathoek, en wanneer je in zijn gezichtsveld zou komen, zal hij over een vage tatoeage wrijven, want je laat hem iets herinneren. Er is geen sprake van dat je die hoek zou omgaan. Die koortsige zwelling in de hals was misschien wel een waarschuwing. Je voelt nog even aan de warme stenen van een gevel en keert op je stappen terug, om naar huis te gaan, waar je oorspronkelijk al naartoe wou.
| |
| |
| |
2460-Tuinstad Woningen
De bemanning zoekt dekking onder het geschut. Moeder sluit de gordijnen. Schuift de leunstoel naar het raam. De fruitschaal en alle ongevulde vazen eigenen zich het gewicht toe, en zijn spoedig zo zwaar, dat ze wel vergroeid moeten zijn met hun meubeltjes. Die trachten zich sterk te houden, want het gedragene behoort hen toe - een uitwas. Gelukkig kan ik me onderuit laten zakken in de comfortabele divan, moeder frommelt een meisjeszakdoek in haar rechterhand. Ook ik ben rechtshandig. Het neuriën trekt de kamer door, hoopvolle gedachten nemen af, neushoorn, antiloop, zelfs de reeks olifanten verzetten geen poot. Moeder weerhoudt elke notie van tijd en sprakeloosheid is de norm. Onthaarde zinnen, kaal na een laatste wanhopige behandeling. De strenge orde, of het verbannen van de teleurstellingen.
Ik ben thuis.
Een groot hotel valt uit mijn handen.
| |
| |
| |
015-Bleu Nuit
Ik lig op Noors hout. Strek mij uit tegen de nerven. De zwarte punten stoten mij aan. Het zal niet bij dreigen blijven. Ik ben alleen in een huurhuis. De avondwolken kunnen nu hun roestbruine kernen kapottrillen, want de nacht stijgt reeds op uit brede, stompe daken. Hij omsingelt het huis, boven de gruwelijke traagheid van zwartgroene struiken. Ik sluit de ogen en druk een wang tegen de vloer. Slechts een bleke, slanke vinger die het drukknopje van de deurbel nadert zou nog kunnen doorbreken. Nee, ik huil niet. Want ik denk aan huilende, snikkende mensen. Ze zwemmen onder water nu, in een langwerpig, ouderwets zwembad. De bellen verdriet zwellen hun buiken op en ze stijgen, tegen wil en dank. Zo spartelen ze al schreeuwend rond, om dan misnoegd op de uitdeinende golven te dobberen als brokjes kurk.
| |
| |
| |
010-Service Brown
Ook de middagzon bleek een witgelakt paviljoen te zijn. En van de gesloten tuin moest één muur vallen, om de onbeduidende dingen tijdens aangrijpende momenten aan hém te kunnen toekennen. Hij staat tussen de taxushagen, de broekriem in de hand; vecht tegen even en oneven kant. Het is geen kwestie van winnen of verliezen. Maar zich te verzetten, samen met de tuin.
Altijd samen. Even later slaapt hij in het donkergroene zitje van de schommel en spant de vier kettingen tot een idiote stilte. Conny sleept een letterslinger naar de jonge beuken, een vink zet z'n trillers in - je wou dat je die vogelzang imiteren kon. En wanneer het zover komen zou, dat je een zo'n klein ding was, niets meer dan een onaanzienlijk punt op het zich voortdurend uitstrekkende hoef je slechts de armen te heffen om deel te zijn, even groot en prachtig in een voorbeeldige hemel. ‘Welkom Thuis.’
| |
| |
Een binnenkomer herkent je bij de eerste oogopslag, sterker nog: hij wist met alle zekerheid van de wereld dat hij jou aantreffen zou achter die gesloten deur; immers: hij is vertrouwd met de indeling van het huis. Na de begroeting en handdruk slaag je erin de ander een vollediger beeld van jezelf te geven dan je zelf bezat; je schenkt gevoeligheden weg. Zo bouw je opwinding af, om de restanten de begroeter toe te schuiven. Natuurlijk is dit een spel. Aanvangen met een volle inzet en zo vlug mogelijk met lege handen achterblijven.
En dat is de werkelijke beschrijving van een openzwaaiende deur, de onnutte afscheiding tussen een lange, brede gang met tapijtloper en een kamer, waarvan je de inhoud nog niet kan overzien.
Het zwijgen dat je te wachten staat na de stroeve, onderbroken zinnen is wellicht op die wijze in beeld te brengen.
|
|