| |
| |
| |
Yi Sang
Onder kraaienoog
Vertaling: Lucas Hüsgen
gedicht 1
13 kinderen hollen over straat.
(dat het steegje doodloopt, is zoals het hoort.)
Kind nummer 1 beweert dat het bang is.
Kind nummer 2 beweert dat het bang is.
Kind nummer 3 beweert dat het bang is.
Kind nummer 4 beweert dat het bang is.
Kind nummer 5 beweert dat het bang is.
Kind nummer 6 beweert dat het bang is.
Kind nummer 7 beweert dat het bang is.
Kind nummer 8 beweert dat het bang is.
Kind nummer 9 beweert dat het bang is.
Kind nummer 10 beweert dat het bang is.
Kind nummer 11 beweert dat het bang is.
Kind nummer 12 beweert dat het bang is.
Kind nummer 13 beweert dat het bang is.
Gewoon, 13 kinderen bij elkaar, sommigen waren bang,
(het was beter geweest als het niet anders verlopen was)
Het kan net zo goed zijn dat er 1 bang kind bij is.
Het kan net zo goed zijn dat er 2 bange kinderen bij zijn.
Het kan net zo goed zijn dat er 2 kinderen bij zijn die bang maken.
Het kan net zo goed zijn dat er 1 kind bij is dat bang maakt.
(ook als het een doorgaand steegje is, hoort dat zo)
Het kan net zo goed zijn dat de 13 kinderen helemaal niet over
| |
| |
| |
gedicht 2
sukkelt mijn vader naast me in slaap word ik mijn vader en bovendien word ik de vader van
mijn vader en toch is volgens mijn vader mijn vader mijn vader hoezo word ik keer op keer de
vader van de vader van de vader.... van mijn vader waarom moet ik met een sprongetje over
mijn vader heen springen waarom ben ik uiteindelijk degene die in leven moet blijven als ik
tegelijkertijd de rollen van mijzelf vertolk en van mijn vader en van de vader van mijn vader
en van de vader van de vader van mijn vader?
| |
| |
| |
gedicht 3
de man die knokt is nu precies de man die nooit aan knokken deed en was de man die knokt
niet ook weer de man die niet knokt de man die knokt wil vooral naar het knokken kijken of
de man die nooit aan knokken deed wil kijken naar het knokken of de man die niet knokt kijkt
naar het knokken of de man die nooit aan knokken deed danwel de man die niet knokt kijken
naar het niet knokken en dat is dan ook alles
| |
| |
| |
gedicht 4
Vraagstuk betreffende de uitwendige gesteldheid van de patiënt
diagnose 0:1
26.10.1931
verder niets de verantwoordelijke arts Yi Sang
| |
| |
| |
gedicht 5
Bij het unieke merkteken dat opdeelt in voor, achter, links, rechts
vliegen de vleugels, de grote, niet, kijken de grote ogen niet.
Het historische feit van de val van de lagere ambtenaar voor de ogen van de kogelronde petieterige godheid.
Zijn dingen als ingewanden te onderscheiden van een ondergelopen stal?
| |
| |
| |
gedicht 6
Parkieten * twee stuks
twee stuks
* de parkiet behoort tot de zoogdieren.
Ik ken de twee stuks, ik kan de twee stuks onmogelijk kennen. Natuurlijk hoop ik van wel. Parkieten twee stuks
‘Is deze jongedame de echtgenote van mijnheer Yi Sang?’ ‘Inderdaad’
Daar zag ik een parkiet kwaad worden. Mijn gezicht zal van schaamte wel rood zijn aangelopen.
Parkieten tweestuks
twee stuks
Natuurlijk liep ik tegen een verbanning op. Zonder me te laten verbannen trad ik vrijwillig terug. Mijn lichaam schoot van zijn as, dwaalde weer behoorlijk wat rond. Nu ja, dat was dan zo, ik vergoot een traantje.
‘ginds is toch ginds’ ‘ik’ ‘mijn... ai... jij en ik’
‘ik’
Wat is dat sCANDAL waar je het over hebt? ‘jij’ ‘jij dus’
‘jij, hoor’, ‘dat ben jij’ ‘nee, het komt door jou’
Ik zweette peentjes, dus sloeg ik als een zoogdier op de vlucht. Natuurlijk was er geen mens die er van wist of die het zag, maar heus zo ging het zo ging het nou.
| |
| |
| |
gedicht 7
Tak in land van langdurige ballingschap. Bloemdragende planten die bloeien aan hun takken. Bloemen, typisch voor april. 30 omwentelingen. De twee kanten van de heldere spiegel die in 30 omwentelingen voor- en achterzijde afwisselen. De volle maan die prompt zijn bladeren verliest aan het aardoppervlak dat ginnegapt als een jonge twijg. Bij alle krachtsontplooiing van de klare bergbeek is de met wonden overdekte volle maan, voor straf neus en oren afgehakt, totaal in de war. Brief van thuis die door het land van ballingschap stroomt. Warm en koud kon ik nauwelijks van elkaar onderscheiden. Nevelige maanscheut. De verten van de atmosfeer die zich om rust en kalmte wikkelen. Holle grot van 1 jaar en 4 maanden midden in de immense vermoeienis. Hevige wind en sneeuw schrapen de vooroverstruikelende sterrenstelsels en de in duizendtallen uiteengevallen doodlopende steegjes van de sterrenstelsels leeg. Zandstorm. Zeezout, aangekoekt, bloedrood gedrenkt, verkruimelt, gebruikt mijn hersens als bliksemafleider, skelet dat het licht in de ogen met zich meesleurde, wegdruppen liet. Ik kon mij, gepoot in de aarde, als een serpent dat ze verbannen naar de pagode, alweer niet bewegen. Totdat hulp van boven komt.
| |
| |
| |
gedicht 8 de autopsie
Experiment, deel 1 |
operatiekamer |
1 |
|
met kwik bedekte spiegel |
1 |
|
atmosferische druk |
2 keer zo hoog als gemiddeld |
|
temperatuur |
absoluut nulpunt |
Te beginnen met het gezicht onder narcose, zowel de voor- als de achterzijde die het lichaam en het lichaam ten behoeve van het lichaam omvatten, projecteren in de spiegel. Binnen het spiegelvlak het kwik aanbrengen op het deel tegenover het zichtbare deel. (daarbij acht slaan op invallend licht). De narcose stukje bij beetje opheffen. Zich voorzien van pen en papier (de voor het experiment verantwoordelijke mag de proefpersoon onder geen beding in de armen sluiten). De proefpersoon hierna weer uit de operatiekamer bevrijden. De volgende dag. De twee zijden van het spiegelvlak langs de verticale as van het spiegelvlak scheiden van elkaar. Deze dubbelop met kwik bedekken.
ETC. Dit heeft nog geen bevredigende resultaten opgeleverd.
Experiment, deel 2 |
spiegel, rechtopstaand |
1 |
|
assistenten |
een aantal personen |
Het externe vacuum selecteren. Het puntige uiteinde van de onder narcose staande bovenste ledematen op de spiegel plakken. Het kwik verwijderen van het spiegelvlak. Het spiegelvlak naar achteren bewegen (de hypothese stellen dat de geprojecteerde bovenste ledematen nu zeker door het kwarts heen zullen dringen). Dit alles over de volle lengte van de bovenste ledematen. Een volgende hoeveelheid kwik aanbrengen (aan dezelfde kant als voorheen). Het vacuum nu middels omwenteling en rotatie reduceren. Totdat het de twee bovenste ledematen geheel in zich opneemt. De volgende dag. Het kwarts naar voren bewegen. Vervolgens het kwik aanbrengen aan dezelfde kant als voorheen (de bovenste ledematen verwijderen) (of vernietigen), en zo verder. Wijziging van de met kwik overdekte zijde alsook herhaling van de beweging naar voren en naar achteren enzovoorts.
ETC. De rest onbekend.
| |
| |
| |
gedicht 9 de tromp
Onder de dagelijkse hitte van de wind raakt uiteindelijk een aanzienlijke hand mijn heupen aan. Mijn zweetgeur schiet uit de van haar doordrenkte vallei van de extatische vingerafdrukken. Haalt over. In de gangen van mijn spijsverteringsorganen voel ik de massieve geweerkolf en in mijn gesloten mond voel ik de glibberige tromp van het geweer. Wat spuugde ik, met de ogen gesloten alsof ik een schot los, in plaats van een kogel dan werkelijk uit mijn mond?
| |
| |
| |
gedicht 10 de vlinder
Op het gescheurde behang zie ik de vlinder sterven. Hij is het geheime mondstuk in het ononderbroken verkeer met gene zijde. Op een dag zie ik de vlinder sterven op mijn snor in het midden van de spiegel. De vlinder met zijn afhangende vleugels eet de armoedige dauw die zich uit mijn wasem vormt. Als ik sterf door het mondstuk met mijn handpalm stevig af te sluiten, vliegt ook deze vlinder er vandoor alsof hij uit zittende houding opstaat. Nooit ofte nimmer laat ik woorden als deze ontsnappen.
| |
| |
| |
gedicht 11
De porseleinen beker lijkt sprekend op mijn skelet. Bij het stevig vastpakken van de beker ontspruit aan mijn arm één onvoorziene arm als een ent: de hand die bungelt aan die arm slingert de porseleinen beker moeiteloos over de schouder tegen de vloer. Nu mijn arm de porseleinen beker uit alle macht te verdedigen staat, is wat daar verbrijzeld ligt vast mijn skelet dat sprekend op de porseleinen beker lijkt. Had mijn arm bewogen voordat de arm waaraan de tak ontsproot als een slang de arm in kroop, zou het witte papier dat de overstroming tegenhield vermoedelijk gescheurd zijn. Maar precies zoals eerst verdedigde mijn arm uit alle macht de porseleinen beker.
| |
| |
| |
gedicht 12
Flarden vuile was vliegen en vallen uit de lucht. Het is een vlucht witte duiven. Zij vormen de boodschap dat in een verre flard van de hemel ter grootte van deze handpalm de oorlog voorbij is en de vrede gekomen. Het pak duiven wast zich het vuil van de veren. Hier aan dit stuk van de hemel ter grootte van deze handpalm begint de smerige oorlog die de vlucht witte duiven met een slaghout doodslaat. Als houtskoolteer de lucht van boven tot onder besmeurt vliegt de vlucht witte duiven andermaal naar de verre flard van de hemel ter grootte van deze handpalm.
| |
| |
| |
gedicht 13
Onder het vasthouden van het scheermes braken mijn armen af, vielen ze neer. Bij nader toezien zijn ze lijkbleek, als stonden ze onder ontzettende dreiging van iets. Door mijn twee op die manier teloorgegane armen op te stellen als kandelaars verfraaide ik mijn kamer. Mijn armen mogen dan dood zijn, het lijkt eerder alsof ze me schrik aanjagen. Dit soort fijnzinnige etiquette is mij wel liever dan plantenpotten.
| |
| |
| |
gedicht 14
Voor de oude citadel lag een grasveld, en op het grasveld legde ik mijn hoed af. Op de citadel hing ik een onverwacht zware steen aan mijn geheugen, ik slingerde hem zover ik maar kon weg. Het droevige huilen van de geschiedenis die ingaat tegen de parabool. Plotseling zag ik onder aan de citadel een bedelaar naast mijn hoed staan als het standbeeld van een beschermgeest. Onder aan de citadel bevindt de bedelaar zich eerder boven mij. Of zijn het de verenigde geesten van de doden uit de geschiedenis? Het binnenste van de hoed, naar boven gericht, roept om een zich acuut aandienen van de hemel. De bedelaar lijkt opeens te trillen van angst, buigt voorover, laat een steen in mijn hoed vallen. Ik was al flauwgevallen. Er vertoont zich een landkaart waarop het hart zich de schedel in beweegt. Een ijzige hand bevoelt mijn voorhoofd. Mijn voorhoofd wordt gebrandmerkt door de sporen van de ijzige hand, voorgoed onuitwisbaar.
| |
| |
| |
gedicht 15
1.
Ik ben in een kamer zonder spiegel. De ik van de spiegel is ook al op weg naar buiten. Ik sta nu van angst om mij in de spiegel te beven. Waar is de ik van de spiegel naartoe, wat bekokstooft hij tegen mij?
2.
Zinnend op een misdaad sliep ik in het ijzige bed. In mijn zelfverzekerde droom had ik definitief een besluit genomen; de soldatenlaarzen aan de houten benen besmeurden het witte papier uit mijn droom.
3.
Onopgemerkt verlaat ik de kamer in de spiegel. Om me uit de spiegel te bevrijden, maar de ik van de spiegel komt tegelijkertijd met bedrukt gelaat de spiegel juist binnen. De ik van de spiegel geeft te kennen dat hij zich bij mij te verontschuldigen wenst. Alsof ik om hem werd gevangengezet, beeft hij, die ook om mij gevangengezet werd.
4.
De droom van mijn afwezigheid. Mijn spiegel waarin mijn namaaksel niet optreedt. Het beheer over mijn prettige eenzaamheid, hoe machteloos ook, slaapt. Uiteindelijk besloot ik de ik van de spiegel zelfmoord voor te stellen. Ik wees hem op het blinde venster. Dat venster is alleen een venster voor zelfmoord. Maar hij brengt mij bij dat als ik geen zelfmoord pleeg, hij geen zelfmoord plegen kan. De ik in de spiegel is de feniks nabij.
5.
De plek van mijn hart in de linkerborst borg ik weg onder kogelvrij goud, ik richtte op mijn linkerborst in de spiegel, vuurde het pistool af. De kogel drong zijn linkerborst binnen, maar zijn hart zit aan de rechterkant.
6.
Uit de maquette van het hart gutste rode inkt. Ik die in mijn droom te laat was gearriveerd, kreeg de doodstraf. Ik ben niet degene die de controle voert over mijn dromen. Het is een onnoemelijke misdaad twee mensen te dwarsbomen die elkaar zelfs de hand niet kunnen schudden.
|
|