| |
| |
| |
Hans van Wetering Agur Sevink
Suikerspin
dialoog: Hans van Wetering, omstandigheden: Agur Sevink
‘De spier zegt dat het begrip “waarheid” in zijn leven geen betekenis heeft.’
‘En verder?’
‘Dat ze als suikerspin is.’
‘Oh.’
‘Dat het gedoe met de porno nu voorbij is.’
‘Zo... zomaar?’
‘Zomaar. Porno stemt hem weemoedig, dezer dagen, zegt hij.’
‘De spier?’
‘Ja.’
‘De spier kijkt geen porno meer?’
‘Geen porno.’
‘Wat doet hij nu dan?’
‘Porno heeft hem tot de filosofie gebracht.’
‘Is dat wat hij zegt?’
‘Zijn woorden.’
‘Tja.’
‘De smaak van de waarheid...’
‘?’
‘De spier zegt dat hij de smaak van de waarheid probeert to achterhalen.’
‘De suikerspin?’
‘Eerst dacht hij dat het in de secreties zat.’
| |
| |
‘Vandaar.’
‘Vandaar ja.’
‘En?’
‘De suikerspin is een heuristisch principe, beweert hij. Hij vult zich al aardig met woorden.’
‘Geen porno meer dus?’
‘Nee, dat is voorbij.’
(De kleinste van de twee zweeg. Het was plotseling alsof het onderwerp zijn hoge stemmetje teveel belastte. De dunne lippen in zijn spitse gezicht trokken onwillekeurig samen en toverden daarbij zijn grote tanden vrij. Het waren deze kenmerken, gecombineerd met zijn eigenzinnige keuze in kleding en zijn kwaadaardige aard, die hem de bijnaam ‘de rat’ verschaften. Hij greep met de linkerhand in zijn witte bontjas, rommelde gedachteloos in het binnenste, vloekte kort, probeerde het toen met zijn andere hand en trok uiteindelijk, tevreden smakkend, een losse sigaar tevoorschijn. Wat volgde was routine: sigaar onder zijn neus, hoorbaar snuiven vuur. Kleine krakjes in de hersenen. Zichtbaar ingenomen inhaleerde hij de rook van de kingsize Havana. Pufjes. Kleine rooksignalen mengden zich onhoorbaar in het gordijn dat al geruime tijd de ruimte bewolkte.
De andere man - bij de rat alleen maar bekend als ‘de sigaar’ - ging verzitten. Zwijgend keek hij naar het toneel. Net als bij de rat - die uit verhouding leek met zijn sigaar, misplaatst, als een vastklampend jongetje in een veel te hoge boom - leek ook bij de sigaar alles uit proporties. Zijn kale hoofd, boksersgezicht en diepliggende ogen pasten niet bij de weekheid van zijn lippen; de handen, gigantisch van afmeting en zwaarberingd, vormden een uitdaging aan de zwaartekracht. Zijn enorme lichaam, weggestoken in een donkerbruin ribfluwelen pak, maakte dat alles in zijn nabijheid ineenschrompelde tot onbenulligheid. Nietszeggendheid. Liliputterigheid. Hijzelf was niet immuun; de stoel waar de sigaar in zat was net een kinderstoel, de bewegingloze man een kind. Daarin school zijn kracht. De sigaar, en alles wat hij voor
| |
| |
stond had niets, maar dan ook niets, met kinderen te maken.
Op het ronddraaiende podium leken de voorbereidende handelingen eindelijk tot iets tastbaars te leiden. Het lichaam van de gitzwarte neger schokte; snel trok hij zijn indrukwekkende penis tevoorschijn en schoot, kreunend, zijn klodders op haar dijen. Op de lichtgevende witheid van de huid van de vrouw viel het negersperma volkomen in het niet. Het was of er niets gebeurd was, alsof er nooit iets had plaats. gevonden - Plaats had kunnen vinden - al vertelde de onontkoombare roodheid van haar schaamlippen een ander verhaal.
Het podium viel knersend stil. De acteurs pakten hun handdoekjes. Geen applaus, geen buigingen. De sigaar gaf met een snelle hoofdbeweging aan dat het tijd was om op te stappen.
Buiten, op straat, vielen de eerste sneeuwvlokken van het jaar zachtjes neer.
‘De spier zegt dat het niet belangrijk is om liefde te voelen, zolang je je er maar iets bij voor kunt stellen.’
‘Porno?’
‘Hij zegt dat hij een schema maakte en daarna zijn interesse verloor. Dat hij ontdekte dat het mogelijk was te bedenken dat de wereld niet waar kan zijn omdat de wereld zich niet laat toetsen. De wereld past immers niet in zijn hoofd, zegt hij.’
‘Zegt hij dat?’
‘De spier zegt dat hij de wereld nodig heeft om te weten wat de wereld is. Om te vergelijken.’
‘En de liefde?’
‘Ordenen is de hel zegt hij, en rangorde de hogePriesteres van de willekeur.’
‘Tjonge.’
‘Ja.’
| |
| |
‘...’
‘Hij had alle vragen bedacht die om antwoord vroegen................
................(wilde zijn schema werken)................
................Hij had van alle antwoorden het tegendeel gewogen................
................Hij had van alle tijd de keel dichtgeknepen................
................Hij had van alle eenzame dingen de huid gezien.’
‘...’
‘...’
‘Zei de spier dat?’
‘Zijn woorden.’
‘Mmmmm.’
‘Het sneeuwt.’
‘Ja.’
‘De eerste sneeuw.’
‘Ja.’
‘...’
‘De spier zegt dat hij op een middag lang geleden, toen zijn toestand nog niet de huidige was, ergens in de polder, dat hij toen aan de rand van het weiland zat en zag hoe de vogels opvlogen en in de laaghangende zon verdwenen. En dat er water was, overal water, zelfs in de lucht, dat de zon daar in die hemel van water hing.’
‘...’
‘En toen?’
‘Dat hem twee vragen to binnen schoten:
1) | kan de wereld waar zijn? |
2) | kan de wereld waarheid bevatten? |
| |
| |
...die hem redelijk overkwamen, tot ze, met die ondergaande zon, die zo wonderlijk paars kleurde, daar aan de rand van het waterland, tot ze plaatsmaakten voor:
3) | kan de leeggedronken schoen waar zijn? |
4) | kan de leeggedronken schoen de wereld bevatten? |
... en hij begon to vermoeden dat die zinnen bij elkaar hoorden, dat ze samen een geheime boodschap bevatten die voor hem bestemd was.’
‘Dat was nog van voor de porno.’
‘Ja.’
‘En toen werd hij wantrouwend?’
‘Ja.’
‘Toen begon dat met de porno?’
‘Ja.’
‘...’
‘De spier zegt nu dat de waarheid 8 letters telt en dat je die geen van alle kunt vertrouwen.’
‘En nu zoekt hij van diezelfde waarheid de smaak?’
‘Ja.’
‘Suikerspin?’
‘Misschien dat het van die schoen komt, van het visioen aan de rand van de polder, en die zon die zo...’
‘Met terugwerkende kracht.’
‘Ja.’
‘...’
(De voet van de jasloze agent reikte ver. Verder dan de omstanders voor mogelijk hadden gehouden. Bij de voorbereidende strekoefeningen hadden ze ongelovig geglimlacht - er was iets van beroering ontstaan. Maar de spagaat zag er, eenmaal tot werkelijkheid gebracht, behalve vreemdsoortig aantrekkelijk ook
| |
| |
volkomen natuurlijk uit - de bewegingen waren gecontroleerd, alsof hij een carrière als balletdanser had laten liggen door bij de politie te gaan.
De jas die de agent droog wilde houden hing op een van de dukdalven, hoog boven de gracht. Verstoken van enige functie zag de jas er misplaatst uit.
Het lichaam dat de voet van de agent vanaf de grachtkant beroerde was grotendeels onzichtbaar. Onder water. Als er bij het te water raken al een hoofd op het lichaam had gezeten, dan was het nu weg. Van de nek afgezonken. Toch was het onmiskenbaar een mens; daarom was het lichaam door het hoertje ontdekt lichtte men de politie in en stonden de twee koukleumende agenten nu te vissen. De spierwitte handen op de waterspiegel lieten geen ruimte voor twijfel. Een zwaar lichaam. Zwaar van het water dat de breed uitwaaierende jas volkomen had doorweekt. Zwaar van de duidelijk aanwezige spieren in het stukje zichtbare nek. De grote handen. Zwaar van de neerdwarrelende sneeuw die alles toedekte, maar alleen op de zwartheid van de jas bleef liggen. En zwaar van de zaken die zich aan het zichtbare onttrokken. Het touw waarmee het hoofd naar beneden werd getrokken - te lang om zijn doel echt te kunnen waarmaken, of waren er andere belangen in het spel? De loden pijp die aan het andere einde van het touw op de bodem van de gracht rustte. En niet te vergeten de gedachten van de dode die, ongedacht en verstoken van de mogelijkheid om gedacht te worden, het hoofd zijn extra zwaarte gaven.
Iedere keer als het leek te gaan lukken - schommelen, schudden een laatste duw (met kracht); de agent had de techniek van de draaibeweging duidelijk met goed gevolg bestudeerd - kreeg de zwaarte toch weer de overhand. De oerkracht won het van de wil van de agent. Het had geen zin. Toen zijn derde poging om de rug te draaien vruchteloos bleef, gaf de agent, ten einde raad, onder luid gejoel op.
Eenmaal weer op de kant, griste hij zijn jasje van de dukdalf en trok het aan. Hij wreef zijn handen warm
| |
| |
aan de binnenkant van zijn dijen en pakte zijn portofoon om versterking op te roepen.
De menigte verspreidde zich snel. Ook de sigaar en de rat, die op een afstandje waren blijven kijken. De nog altijd vallende sneeuw wiste elk bewijs van hun aanwezigheid uit. Pas toen beide mannen de Dam opliepen werd het lichter. Het sneeuwen hield op. De plotselinge stilte werd slechts onderbroken door een enkel verdwaald sneeuwvlokje.
Een waterig zonnetje brak aarzelend door.
‘De spier zegt dat er steeds meer water is. Dat het water hem zwaar maakt.’
‘De schoen in de polder?’
‘Soms, zegt hij, soms, als de dagen vastlopen en de zon zo laag de huizen binnenvalt dat niets nog helpt, als alle vlekken zichtbaar worden, alle stof, alle...’
‘Ja.’
‘...dwaalt hij langs de kade en bekruipt hem het verlangen zijn schoen in het water te gooien.’
‘?’
‘Zet je tanden er maar eens in.’
‘Wat?’
‘Dat zegt hij dan: “zet je tanden er maar eens in.”’
‘?’
‘Suikerspin.’
‘Oh.’
‘Porno is een onverbiddelijke routine, zegt hij, en dat ze weemoedig stemt al is er ook troost> zo betrouwbaar als ze is: “Oh ja, neem me van achteren schatje, ik ben zo geil en ik wil je dikke pik diep in me” dat ze dat steeds maar weer zegt, en “lik mijn natte kutje” en al dat soort dingen meer en dat de spier
| |
| |
soms masturbeert net zo lang tot hij niet meer klaarkomt, dat hij dan de jas pakt en langs de kade gaat.’
‘En de liefde?’
‘Dat er steeds meer water is. Dat alles van water is. Dat alles van water wordt.’
‘...’
‘De spier zegt dat er een schoen in zijn hoofd drijft.’
‘Ja.’
‘Ja.’
‘...’
‘Het is de smaak die...’
‘...’
‘...’
‘...’
‘Waar zijn we?’
‘Waar zijn we?’
(De brigadier leegde de zak op tafel. Het touw en de loden pijp zaten er niet in; ook al was het eigendom (geweest), dan nog was het bewijsmateriaal, derhalve aan de staat vervallen en dus geen persoonlijk eigendom (meer). Behalve de zwaar plastieken zakken met elk een kledingstuk - een donkere lange jas, een merkloze broek bretels een onderbroek met remsporen donkere sokken, cowboylaarzen - zat er niet veel in. Twee kokertjes, die rinkelend door de witte ruimte stuiterden, weg van zijn graaiende handen en harde vloeken: zevenenvijftig stuks - ‘enhance your penile erections’, ‘rock-hard, lasting for hours’, ‘showers of sperm’ stond er in schreeuwletters - waar het er eens zestig waren geweest. Een leeg buisje van hetzelfde merk. Wat kleingeld. Een door vocht aangevreten familiepak condooms: XXL. Een verpakking van twintig stuks, waarvan zestien gebruikt (met knoop) weer naar binnen waren geschoven. Geen portemonnee. Vreemd eigenlijk: geen portemonnee. Wel een handgeschreven brief. In een plastic mapje had de brief in de jas genaaid gezeten. Het
| |
| |
plastic zorgde ervoor dat hij, ondanks het langdurige verblijf in het water, nog goed leesbaar was. De brigadier haalde de brief uit het mapje en streek hem met de achterkant van zijn hand langzaam glad.
Beste Sigaar,
Ik ben de waarheid. Ik ben de zekerheid. Ook al zie je hem niet. Al wil je hem niet.
Ik weet zeker dat ik de waarheid voor jou en de anderen niet kan zijn. Niet mag zijn - je wilt niet geloven dat het zijn kan - omdat deze waarheid in jouw wereld niet kan bestaan. Onwerkelijk is. De grens tussen echt en onecht is er zo duidelijk.
In mijn wereld is het anders. Het kriebelt in mijn hoofd en ik kan alleen maar krabben tussen mijn benen. De lucht loopt door in het water. Het water door in de schoen. Dat is wat het voor mij is. Voor mij is er geen verschil.
De mandarijn en ik waren op zoek naar iets dat niet bestaat in die wereld. In jouw opdracht. Het was een kleinigheid zei je, maar wat je er niet bij vertelde was dat het deel uitmaakte van het weinige dat niet vast te houden valt - omdat handen daarvoor niet geschapen zijn. En dat het daardoor niet vernietigd kan en mag worden, ook al is dat jouw bevel. De kriebel, weet je nog? Een tekortkoming van onze schepper. Misschien wel van mij - van ons. Of van jou? Omdat in jouw ogen alles wat bestaat werkelijkheid bezit, waarheid - ook het onbestaanbare - wisten wij dat je met deze uitleg geen genoegen zou nemen. We werden dus tot handelen gedwongen.
De mandarijn nam een andere identiteit - zij maakten zijn tong los. Goed los. De tong trilde dat het een lust was.
| |
| |
Ik kon het niet. Ik ben zeker niet uit hetzelfde hout gesneden. En dus nam ik een ander besluit - al wilde je daarvan niet horen. Al zou je ervan horen. Alleen tijd weerhield je ervan.
In de tussentijd kocht ik 521 suikerspinnen. Ik kocht ze niet alleen; ik keek ernaar, voelde eraan Proefde hun sappen... at ze, tot suikerglas het glazuur van mijn tanden afvijlde - zich geheel invrat, tot het bot. Toen ik rond en tevreden was - van de suiker, van de waarheid en mijn besluit en het water - nam ik de pillen die ik al lang klaar had liggen.
Ik wist zeker dat ik jullie tegen zou komen. Jij en de rat - de enigen die het noodlot overleefden. Zo zeker dat ik vraagtekens bij jullie bestaan zet. Toch zijn jullie nooit ver weg.
De methoden zijn bekend: het touw, de loden pijp, de knoop, de duik in het ijskoude water. Wat je niet wist is dat ik al dood was. Je keek in de ogen van een dode man. Ik koos mijn eigen dood, lang voordat jij daartoe besloot.
Maar toe, treur niet, ga door, het is gedaan. Ik neem het jullie niet kwalijk. Net als ik zullen jullie verder gaan. Ik ben echt. Ik ben niet meer.
Gegroet,
De spier.
De hand van de brigadier reikte naar de telefoon. Het gesprek was kort.
Ze waren het laatst gezien op de Dam.
|
|