Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
De hoedster de vrouwIk ging, te drommel! om háár t'rug te zien.
maar zag er vliegensvlug twéé onderlijven
in elkaar gloeiend heet bezig met heien
zonder cesuren. Een minuut of tien
dat ik me na 't orgasme had hervonden,
mijn hoofd vol van gemeenschap zogezeid -
hat mij daar midden in de eenzaamheid
een stem vernemen dat mijn kloten vonkten.
Het was een vrouw. Het lid dat zij beroerde
kwam langzaam hoger in de lucht te staan.
Zij was een worteltrekster, palenpoetsster
en met haar tong stoomde zij mijn fallus klaar en
O, dacht ik, o, ziedaar mijn roedehoedster.
Piet Snot, zong zij, Mijn hand zal u bedaren.
| |
[pagina 50]
| |
Liefdes Uur‘Hoe laat is 't?’
fleemt mij de fluisterstem
naast me in waterbed.
Ik schommel uit de nacht
en schat geen uur of dag;
dan mogen wij een tijd
verliezen, praait ze mij.
Ze legt ons in een vlecht,
twee tongen op de plecht,
het anker manicuurt
ze vast haar bekken in.
Hoe laat 't is?
Het is weer liefdes uur.
‘Hoe laat is 't ?’
peilt zij in ons tweestro-
menland mijn echolood.
Ik dommel op het dek
en schat geen vloed of eb.
Dan plotseling strekt bloot
en geil haar lijf zich o-
ver mij en voor ik 't
besef hervindt zij ut
wat in het vroege vuur
- het is nu noen - verging.
Hoe laat 't is?
Het is weer liefdes uur.
‘Hoe laat is 't ?’
luidt ook vanavond weer
haar wenk tot grensverkeer.
Zij wil 't rug op de brug,
ik schat niet meer maar zucht
naar rust, o was ik maar
alleen op zee in plaats
van op dit tweepersoons
matras, dan was er hoop
op een ontwenningskuur
voor mijn arm hebbeding.
Hoe laat 't is?
Het is weer liefdes uur.
| |
[pagina 51]
| |
StandbeeldIn Bolsward sta ik
naast de kerk, mijn linker-
hand aan mijn lul waarmee
ik zeggen wil: voor een vers
volstaat een pen als een pik
zeker als je Gysbert JapicxGa naar voetnoot* heet.
| |
[pagina 52]
| |
De kerk inmijn hand in gewijd water
gedoopt, ermee tussen
haar dijen gestreken
- heilig bij geilig nat -
mijn lid gerecht, haar
genomen bij het Kruis
en vóór het zingen
er weer uit.
| |
[pagina 53]
| |
ZadelWat zou ik graag
haar zadel zijn,
mijn neus tussen
haar lippen steken,
beide leren wangen
aan hun vlezen dubbel-
gangers prangen.
Maar als zij klom,
zich wiegend boven mij
verhief, bleef ik hard
genoeg om haar daarna
nog lippendienst
te bieden stierf ik
niet van zadelpijn?
| |
[pagina 54]
| |
BrievenbussenTerwijl de postbode zijn zak
leegt in mijn wijk, zich verkneukelt
bij ouderwetse gleuven
waarin hij met zijn lange
vingers eerst de voering
inspecteert vooraleer er
tot de pols toe in te glijden,
doe ik hetzelfde reet zijn wijf.
| |
[pagina 55]
| |
InhaalproefwerkHaar bloed en tranen laten zwetend, tast ik
in haar kanten hangdoek naar de kroontjes
van haar appeltjes. Mijn ogen sluipen met
haar benen mee het binnenst van haar tuintje in.
Mijn hete kop deint op het meertje van haar
buikje als zij klaarkomt met mijn werk.
Zij levert in maar wil, zegt ze, mij graag
de dingen tonen die niet op haar schrijfbloc
konden, antwoorden op vragen die mijn vingers
stelden, dacht ze, toen die met mijn potlood
speelden. Onverhoeds laat ze haar borstjes zien.
Er is opmerkelijk verschil, doceer ik, tussen
schijn en wezen. Wat denkt ze wie ik me verbeeldde?
Zij moet de gang op totdat ik het cijfer heb gegeven.
|
|