| |
| |
| |
fax-machine - beauty queen - cyberspace - microwave - moviestar - racing
| |
Harm Hopman
Supermarkt van de dood
In het nieuwjaarsessay ‘In de ruïnes van de toekomst’ in Vrij Nederland van dit jaar ziet schrijver Don DeLillo de tegenstelling tussen de terroristen en de Verenigde Staten als de botsing tussen twee verhalen. Hij plaatst het verhaal van de terroristen, die volgens hem in het verleden leven, tegenover het verhaal van de (post)moderne Verenigde Staten, dat in de utopische gloed leefde van het cyberkapitaal. Leefde, want na 11 september bepalen de terroristen het nieuwe wereldverhaal. De regering Bush, die volgens DeLillo op een bepaalde manier heimwee had naar de koude oorlog en diens onduidelijke maar aanwezige vijand, kon in de puinhopen van de aanslagen een nieuw verhaal beginnen, met een nieuwe vijand en een nieuwe verbroedering. En ook de ervaringen van de slachtoffers van de aanslagen zijn zulke, vaak heroïsche verhalen. Denk aan de mensen die aan de dood ontsnapten vanwege een simpele doktersafspraak, of de mobiele telefoons die werden gebruikt om de kapingen te melden. ‘Dit zijn een paar van de (...) marginalere verhalen uit het puin van een dag. We hebben ze nodig, zelfs de gewone gereedschappen van de terroristen, om tegenover het kolossale schouwspel te stellen dat we nog steeds niet aan lijken te kunnen, wat nog steeds te veel bij ons lijkt aan te richten om binnen ons kader van geoefende reactie te passen.’ Juist omdat de mens dit soort verhalen nodig heeft, zullen veel mensen zelfs verhalen verzinnen rondom de aanslagen en zeggen dat ze er zelf ook bij waren. Wie bekend is met het werk van Don DeLillo, zal in dit essay veel herkennen van de ideeën die ook in zijn romans terugkomen: de grote Amerikaanse gebeurtenissen, als de aanslag opJohn F. Kennedy die hij terugbracht tot een verhaal in Libra, maar ook de kleinere verhalen over de hedendaagse maatschappij van de Verenigde Staten, zijn fascinatie voor de
| |
| |
car - fighter plane - toxic rain - satelite - neon lights - tv shows - rubber
| |
| |
clothes - magazines - gazoline - credit cards and topless bars - swimming
figuur Hitler, die zich juist aan het verhalende lijkt te onttrekken en de aan Baudrillard verwante spiegelingvan verhalen in verhalen in verhalen, of beter gezegd beelden in beelden in beelden. Dit soort ideeën worden in DeLillo's romans altijd weergegeven in een traditionele, verhalende vorm, die sterk aangepast is aan de wensen maar ook de mogelijkheden van de hedendaagse cultuur.
Een ander punt uit het essay dat we kennen uit het oeuvre van DeLillo is de doodsangst. Het is het centrale thema van White Noise uit 1985. Deze roman vertelt het verhaal van een professor in de Hitlerkunde, Jack Gladney, wiens huiselijk geluk wordt ontwricht doordat het gezin moet vluchten voor een zogenaamd ‘Airborne Toxic Event’. Een grote gifwolk dreigt over hun huis te drijven en de familie vlucht. Tijdens de vlucht komt Jack in contact met het dodelijke gif. Door deze confrontatie met de dood blijft Jack erg bezig met de dood en praat er over met zijn collega en vriend Murray Siskind en zijn huisarts. Dan blijkt zijn vrouw Babette heimelijk pillen te slikken, omdat ook zij gebukt gaat onder een grote angst voor de dood. Jack raakt in de ban van zowel de pillen als van de figuur Mink die zijn vrouw de pillen heeft verstrekt en met haar naar bed is geweest. Hij beraamt een plan om Mink op te zoeken en te vermoorden, maar als hij hem neergeschoten heeft en Mink nog blijkt te leven, slaat zijn wrok om in een drang Mink te redden van de dood. Jack voelt zich ineens vrij van haat, erg betrokken en hij neemt de hevig bloedende Mink mee naar het ziekenhuis. In de roman speelt de dood duidelijk een grote rol en zoekt de hoofdfiguur Jack naar een manier om de dood te accepteren.
| |
De dood als witte ruis
‘Stel dat de dood alleen maar ruis is?’
‘Een elektrische ruis’
‘Die je hoort tot in de eeuwigheid. Overal geluid. Wat afschuwelijk’
‘Uniform, Wit.’
Dat de doodsangst zo'n grote rol speelt in White Noise komt maar zelden terug in de interpretaties van deze roman. In dit verband is het interessant dat DeLillo in een interview aangaf dat hij tijdens het schrijven van White Noise sterk beïnvloed werd door het boek The Denial of Death. Dit boek uit 1974 van de Amerikaanse antropoloog Ernest Becker baseert zich grotendeels op de theorieën van Otto Rank, een leerling van Sigmund Freud. Rank stelt in Das Trauma der Geburt dat de geboorte de oorzaak is van een oerangst die de basis vormt voor alle neurosen. Becker verbindt de ideeën van Rank met het gedachtegoed van Søren Kierkegaard bij wie angst ook aan de basis van de menselijke existentie staat. Het grote belang van angst bij Rank en Kierkegaard komt dan ook terug in Beckers centrale stelling in The Denial of Death: ‘Het menselijk dier wordt door niets zozeer in beslag genomen als door het denkbeeld van de dood, de angst ervoor, het is een van de voornaamste bronnen van menselijke activiteit - een activiteit die er grotendeels op gericht is aan de fatale dood te ontkomen, deze te overwinnen door op de een of
| |
| |
pool - diet food - mountain bike - kung-fu fight - roller skates - paper pla-
andere manier te ontkennen dat hij het noodlot van de mens is.’
Het besef van de dood is het gevolg van de begrenzing van het in oorsprong oneindig grote narcisme dat elk kind kent. Het kind ontwikkelt zich door een voortdurende zelfexpansie die qua intentie onbeperkt is, maar in het gedrang komt naarmate er meer sociale, culturele en religieuze beperkingen opgelegd worden. De uiterste van al deze beperkingen is natuurlijk de dood. Deze beperking van de expansiedrift is onafwendbaar en irrationeel, en is daardoor de basis voor angst. Omdat deze doodsangst zo existentieel is, wordt een verdringing ervan onvermijdelijk, stelt Becker. De doodsangst als ultieme beperking van het narcisme kan niet anders dan verdrongen worden, omdat anders deze angst te groot en verlammend zou zijn. Het ontkomen aan de dood is onmogelijk en dus probeert de mens de dood te ontkennen. De ontkenning van de dood is de basis van alle handelen. Met de handeling wordt de confrontatie met de dood vermeden.
Jack en Babette Gladney in White Noise leven in een voortdurende afwisseling tussen geruststelling en verontrusting, tussen het verdringen van de dood en er mee geconfronteerd worden. De roman wordt vaak een domestic novel genoemd en de huislijkheid heeft in de roman de functie van het geruststellende. In een ingeslapen buitenwijk heeft het gezin het gevoel in een veilige omgeving te wonen waar verkeerd parkeren het enige is wat de openbare orde verstoort. Toch is deze omgeving ook bron van verontrusting: ‘Waarom rust op die bezittingen zo'n droevige last? Er zit iets duisters aan verbonden, iets onheilspellends. Ze boezemen me angst in, niet voor persoonlijk feilen en te kort schieten, maar voor iets algemeners, iets van grote reikwijdte en inhoud.’ Uit het vervolg van de roman wordt duidelijk dat het hier om de angst voor de dood gaat. Jack en Babette proberen in het huislijke een geruststelling te vinden voor hun angst voor de dood, maar worden toch keer op keer met de dood geconfronteerd.
Eenzelfde mechanisme zien we ook bij de gezamenlijke tv-avond op vrijdag. Omdat Babette de tv als een verwerpelijke verspreider van onzin beschouwt, kijken ze één avond in de week met het hele gezin tv. Op deze manier probeert zij het individualistische en lege medium binnen een huislijke sfeer te neutraliseren. De avonden worden echter door niemand echt gewaardeerd: Jack wacht op het moment dat hij weer in Mein Kampf kan lezen, de oudste zoon Heinrich levert alleen maar commentaar en dochter Steffie irriteert de rest met haar sentimentaliteit. De neutralisering van het verontrustende in het huislijke is ook het mechanisme dat Jack en Babette toepassen op hun doodsangst. Maar zoals de kinderen de rest van de week wel gewoon alleen tv kijken, lukt het ook niet om op deze manier de doodsangst te neutraliseren. Helemaal als er van buiten het huis allerlei verontrustende gebeurtenissen op het gezin worden losgelaten. Het tweede deel van het boek, dat over het ‘Airborne Toxic Event’ gaat, is de grootste inbreuk op deze geruststelling en deze confronteert Jack direct met zijn sterfelijkheid. Op de vlucht
| |
| |
tes - mobile phones - the rolling stones - xtc - dvd - microchips and floppy
voor de gifwolk komt het gezin terecht in een groot evacuatiekamp. Omdat de auto onderweg zonder benzine zat, moest Jack twee minuten naar buiten om te tanken en heeft hij blootgestaan aan het gif Nyodeen D. In het evacuatiekamp blijkt dat de optelsom van zijn gecomputeriseerde genetische, psychologische en medische gegevens getallen tussen haakjes en pulserende sterretjes oplevert. Hoewel dit bericht nogal absurd klinkt, benadrukt de reddingswerker dat het erg negatief is en dat het gif Nyodeen D dodelijk is. Jack voelt zich direct geconfronteerd met de dood en is zich sterk bewust van zijn eigen sterfelijkheid: ‘Op het moment dat de dood grafisch wordt weergegeven, op de tv is bij wijze van spreken, voel je een griezelige scheiding tussen je kwaal en jezelf. Er is een netwerk van symbolen geïntroduceerd, een hele ontzagwekkende technologie ontfutseld aan de goden. Je voelt je een vreemde bij je eigen sterfproces.’ In het vervolg van de roman blijft de blootstelling aan het gifgas Jack achtervolgen en blijft het hem wijzen op zijn sterfelijkheid.
| |
Helden
In The Denial of Death stelt Becker dat de mens streeft naar een ‘cosmic significance’ uit een onderscheidingsdrang, een strijd om zelfrespect. De oorzaak van dit streven naar een grotere, kosmische betekenis is het narcisme dat beperkt wordt door de dood, met andere woorden de doodsangst. Als gevolg van doodsangst probeert iedere mens zichzelf meer te laten betekenen, zich te bewijzen, of zoals Becker het noemt een held te zijn. Ook hier dient de verdringing zich aan want het heldendom biedt zich alleen aan in symbolische betekenissen. Iedereen heeft verschillende culturele achtergronden en kiest dus ook zijn eigen helden uit. Deze helden zijn alleen van symbolische waarde omdat door verschillende culturele achtergronden ieder mens een andere held wil zijn. Een algemeen geldende held is niet aan te wijzen, ook binnen eenzelfde cultuur niet. In een gelijksoortige groep is het tenslotte onmogelijk om uniciteit te claimen, wanneer de feitelijke kenmerken geen basis vormen om je als individu meer te voelen. Dus moet de onderscheidingsdrang op andere terreinen naar voren komen, zoals in het kapitalistische culturele systeem met een groot banksaldo, maar ook in bijvoorbeeld een oud-Egyptisch cultureel systeem met een piramide. Waar het om draait in deze onderscheidingsdrang is als individu iets te bezitten als kenmerk of goed dat binnen de cultuur waar het individu deel van uitmaakt een groot belang heeft. Maar de drang tot heroïek dient beteugeld te worden binnen een maatschappij, omdat anders de maatschappelijke systemen onder al die geldingsdrang zouden bezwijken. De massa moet zich aanpassen aan wat binnen een maatschappelijk systeem algemeen aanvaard is, en moet daardoor altijd zichzelf beperken. De overheersende krachten leggen de massa daarom een eenvoudige heroïek op waarmee de massa zich gerust laat stellen (bijvoorbeeld Jezus als verlosser in de hoogtijdagen van het christendom). Alleen
‘primitieve’ samenlevingen vergunnen zich deze ongebreidelde heroïek, volgens
| |
| |
discs - megabytes - disco nights - submarines and sex machines - a rock
Becker. Waarom juist deze maatschappijen dit wel toelaten legt hij niet nader uit. Wel geeft hij in z'n inleiding bij het boek aan dat juist deze primitieve maatschappijen volgens de antropoloog A.M. Hocart geen angst voor de dood kennen, maar juist de dood begeleiden met vreugdebetoon en feestelijkheden. Becker geeft als verklaring voor deze inconsistentie met zijn theorie dat zij er van uit gaan dat er een leven na de dood zal volgen en derhalve ook voor zingeving in het metafysische hun heil zoeken en dus blij kunnen zijn met een opstijgen naar een beter leven. Ook zij verdringen de doodsangst, maar geloven meer in het verhaal dat hun cultuur heeft verzonnen.
In White Noise speelt heroïek op een wat modernere manier een rol dan in de theorie van Becker die wat betreft zijn idee over heroïek nog een onderscheid maakt tussen hogere en lagere cultuur. Voor Becker kan de heldenrol alleen op basis van hogere cultuur tot stand komen, zijn idee van helden komen uit de religie of een ander verfijnd cultureel systeem. DeLillo kiest zijn helden meer uit de eigen tijd, waarbij wat betreft het culturele systeem op basis waarvan een held gekozen wordt niet noodzakelijk een hogere of een lagere cultuur wordt onderscheiden. Jezus kan een held zijn, maar Elvis net zo goed. Basis voor heldendom blijft wel de drang om van ‘cosmic significance’ te zijn of te worden. Jacks interesse voor Hitler is ook te zien als een voorbeeld van de rol van de held. Jack wijdt zich aan de figuur Hitler, die niet alleen in (de aanloop tot) de tweede wereldoorlog voor veel Duitsers de belichaming van een held was, maar dit nu in feite ook voor Jack is. Hij heeft een centrum voor Hitlerkunde opgezet en organiseert een internationale conferentie over Hitler. In de recente geschiedenis is Hitler een naam geworden die niemand niet zal kennen. Als er iemand de ‘cosmic significance’ benaderd heeft, is het Hitler wel. Becker kan in zijn onderscheid van hogere en lagere cultuur niet meegaan in deze interpretatie van het belang van Hitler na de gruwelijkheden van Auschwitz, maar voor Jack is deze ‘cosmic significance’ veel genuanceerder dan dat hij Hitler alleen ziet als de verpersoonlijking van het kwaad. Jack probeert met veel anekdotiek de persoonlijkheid van Hitler te ontrafelen. Hij zoekt naar de persoon achter het beeld dat in de loop van de geschiedenis is geschapen van Hitler, in feite de lagere cultuur zoals die door Becker nauwelijks geaccepteerd wordt. De vermenging van hogere en lagere cultuur komt duidelijk naar voren als Jack, tijdens een college van een
collega-docent Murray Jay Siskind, met hem in een dialoog treedt waarin de persoonlijke eigenschappen van Hitler vergeleken worden met die van Elvis. Siskind, die ‘voor Elvis wil doen wat Jack voor Hitler heeft gedaan’, gaat in zijn college in op de sterke band die Elvis met zijn moeder had. In een soort anekdote-wedstrijd bieden Jack en Siskind tegen elkaar op met korte verhalen over de band tussen Hitler en Elvis en hun moeders. Uit de grote feitenkennis en de bevlogen wijze waarop ze debatteren blijkt het ontzag dat Jack en Siskind hebben voor Hitler en Elvis, en voor de heldenrol die zij vervullen.
| |
| |
guitar - a candy bar - cd rom - atom bomb - silvenware - teddy bear - roc-
Op een andere manier is de rol van Hitler ook terug te voeren op een behoefte aan ‘cosmic significance’. Jacks preoccupatie met de figuur Hitler uit zich zoals geschetst met een zoeken naar begrip van de historische figuur Hitler, maar heeft misschien nog wel meer met de prestigedrang van Jack zelf te maken. Jack draagt op de universiteit een toga en bril, alleen om de status die ze hem verschaffen. Als Jack in de supermarkt een collega tegenkomt, zegt de collega dat Jack zonder bril en toga er uitziet als een ‘soort grote, onschuldige, schimmige figuur die een dagje ouder wordt.’ Tijdens de oprichting van het Hitlerinstituut heeft Jack op aanraden van de rector deze uiterlijkheden aangenomen, met het doel meer status te krijgen - de rector raadt hem zelfs aan een paar kilo's aan te komen. Jack verzint een extra voorletter bij zijn naam zodat hij zich J.A.K. Gladney kan noemen, een naam waar volgens Babette ‘waardigheid, gewicht en prestige’ van uitgaat. Dat deze uiterlijke kenmerken echter niet altijd bij Jack zelf het gevoel van ‘cosmic significance’ geven, blijkt uit de opmerking: ‘Ik ben het valse personage dat achter de naam aan loopt.’ Voor sommige lezers is het einde van White Noise teleurstellend. Met Jacks poging tot moord op de onderzoeker Mink, maar vooral zijn pogingen daarna om Mink te redden, lijkt er nauwelijks een antwoord gegeven te zijn op de centrale vraag of Jack over zijn angst voor de dood zal komen. Deze reddingspoging is echter als een analogie te zien met de theorie van Becker. Jack ziet de omslag van moordlust naar hulp als een verandering van zijn positie van de beul in die van de verlosser. ‘Het geheel had iets verlossends. Zoals ik hem met zijn voeten vooruit over de tegelvloer sleepte, over het geprepareerde tapijt, de deur uit en de avond in. Iets groots en edels en schilderachtigs. Is het beter om kwaad te doen en te proberen dat te
compenseren met een verheven daad, dan om een onwrikbaar neutraal leven te leiden? Ik weet dat ik me deugdzaam voelde, ik voelde me met bloed bevlekt en statig, zoals ik de zwaargewonde man door de donkere lege straat sleepte.’
Aanvankelijk gaat Jack volgens een uitgedacht plan op zoek naar Mink om hem te vermoorden. Hij heeft het gevoel dat hij op een hoger energieniveau te werk gaat, in een roes van een doodoverwinnende overmacht. ‘Ik probeerde mezelf te zien uit Minks gezichtspunt. Dreigend, dominerend, bezig levenskracht te verwerven, leefkrediet op te bouwen.’ Maar als hij als onderdeel van zijn plan het wapen in Minks hand stopt om de verdenking op Mink te laten vallen, schiet Mink hem in zijn pols. Ineens wordt Jack met zijn eigen sterfelijkheid geconfronteerd en blijkt hij helemaal niet het leven te domineren, maar nog steeds dicht bij de dood te staan. ‘Ik was teleurgesteld, Gekwetst, verbluft en teleurgesteld. Wat was er gebeurd met het hogere energieniveau waarop ik mijn plan had uitgevoerd?’ Jack wordt teruggeworpen in zijn eigen sterfelijkheid en ziet ineens Mink in dezelfde hulpeloze sterfelijkheid op de grond liggen. Vanuit dit bewustzijn van zijn sterfelijkheid bedenkt hij dat nu juist het verhevene schuilt in hem als verlosser. In welke rol dan ook, beul of verlosser, Jack probeert zijn leven en sterven zin te geven met een verheven daad:
| |
| |
king chair - rasta hair - superman - peter pap - ufo - radio - exorcists -
de symbolische rol van held te vervullen. Voor Jack is ook de enige manier om de dood te accepteren, niet alleen de dood te verdringen, maar ook het leven te verheffen, het leven te transcenderen door het een betekenis te geven voor de ander.
| |
No cure, no pay
Centraal begrip in The Denial of Death is verdringing. Dit van Freud afkomstige begrip is ook terug te vinden bij Beckers uitwerking van Kierkegaard. Volgens Kierkegaard moet de mens altijd op zoek gaan naar de kwalitatiefbeste manier van bestaan (en niet kiezen voor de inauthentieke bestaansvorm). De beste manier van bestaan kan echter volgens Kierkegaard nooit bereikt worden, omdat het doel van de zoektocht zich altijd in een transcendente en dus ondefinieerbare waarheid bevindt. Waar in de psychologie de dood als uiterste levensgrens geldt, is in dit geval de onbereikbaarheid van het transcendente het probleem. Beide begrenzingen aan de menselijke existentie zorgen er voor dat een mens nooit zonder angst kan bestaan. Het gevolg van de komst van de verlosser Christus voor de gelovige Kierkegaard was dat er een brug geslagen was naar deze waarheid. Desalniettemin blijft de mens wel sterfelijk. In deze zin zijn de komst van Christus en het belang hiervan voor het christendom, te vergelijken met cultussen uit de primitieve en antieke tijden, waarin iemand die teruggekeerd was uit de dood als goddelijke held vereerd werd. Door Christus als held te kiezen ontstaat de mogelijkheid om een soort immuniteit op te bouwen tegen het grootste kwaad: de dood en de vrees ervoor. De kern van deze geruststelling bestaat dan wel uit verdringing van de angst voor de dood: tot dusver is er niemand onsterfelijk gebleken. Het probleem is dat verdringing niet onomstotelijk of empirisch te bewijzen valt. Als gesteld wordt dat iets niet verdrongen wordt, maar simpelweg afwezig is, kan hier op een niveau hoger altijd weer van verdringing gesproken worden. Met andere woorden: is het niet-neurotisch accepteren van de dood nu een opperste vorm van vrijheid, of is dit een opperste vorm van verdringing of ontkenning? Kan een mens ontkomen aan de angst voor de dood?
Met The Denial of Death levert Becker kritiek op twee andere boeken die de psychoanalyse op synthetische wijze herzien en combineren met andere wetenschappen. Het boek waar Becker het meest op reageert is Life against Death van Norman O. Brown, een boek dat stelt dat er wel een ontsnapping aan de verdringing mogelijk is in een lichamelijk, impulsieve manier van leven. De socioloog Herbert Marcuse stelt in Eros and Civilisation dat verdringing het gevolg is van een heersende cultuur of ideologie. Volgens Marcuse is doodsangst niet wezenlijk eigen aan de mens, maar in latere instantie als repressiemiddel van een cultuur, al dan niet bewust aan hem opgelegd. Als we aan de ideologie van de dood als een angstwekkend verschijnsel kunnen ontsnappen, zouden we echte vrijheid kennen.
In White Noise staat het ontkomen aan de doodsangst centraal in het derde deel
| |
| |
paperclips - bubble gum and laser guns - jumbo jet - water bed - internet
‘Dylarama’. In dit deel komt Jack erachter dat Babette in het geheim pillen slikt en dat ook zij bevangen is door doodsangst. In een krantje had ze een oproep gezien voor een onderzoek naar doodsangstonderdrukkende pil Dylar en is ze mee gaan doen aan het onderzoek. De pillen waren echter niet betrouwbaar genoeg om al op mensen getest te worden, maar in het geheim gaat een van de onderzoekers toch door met de proef met Babette. In ruil biedt Babette haar lichaam. Jack is erg geïnteresseerd in de pillen en zou het liefst zelf ook zo'n pil gebruiken. Eerst laat hij de neurochemicus Winnie Richards de Dylar onderzoeken. De pillen blijken ingenieus in elkaar te zitten, maar als Richards verslag uitbrengt over haar bevindingen, gelooft zij niet dat de pillen echt kunnen werken. In de discussie neemt zij de positie in van Brown en Marcuse: ‘Als de dood gezien kan worden als minder vreemd en referentieloos, zal je ik-besef ten opzichte van de dood verminderen, en daarmee ook je angst.’
Als blijkt dat de pillen niet voor Babette werken, lijkt het er op dat DeLillo zelfook de positie van Brown en Marcuse inneemt in White Noise. In feite zegt Becker namelijk dat de doodsangst aangeboren moet zijn. De doodsangst is volgens hem niet kwijt te raken, behalve door verdringing. Als doodsangst niet te ondervangen is door welke culturele verandering dan ook, als de doodsangst dus niet aangewakkerd of geneutraliseerd kan worden door een cultuur, kan hij dus alleen maar biologisch bepaald zijn. Brown en Marcuse stellen daar tegenover dat de angst voor de dood wel te overwinnen is en dat de doodsangst dus een cultureel bepaald verschijnsel moet zijn. De vraag is of de Dylar nu een medicijn is dat de feitelijke biologische oorzaak van de doodsangst bestrijdt, of dat het een soort Prozac is, dat alleen maar tot een soort geestelijke verdoving leidt en dus een middel ter verdringing is. Uiteindelijk is deze discussie natuurlijk puur theoretisch en niet toe te passen op de realiteit. Daarvoor is het principe van de verdringing teveel een retorisch instrument en valt er over de aangeboren angst van de dood weinig feitelijks te zeggen, zolang er niet een aanwijsbare lichamelijke oorzaak aan te wijzen is, een gen of iets dergelijks. Maar deze discussie heeft ook consequenties voor de plot van de roman: kunnen Jack en Babette over htm doodsangst heen komen of moeten ze zich geruststellen met verdringing? Dat Babette geen profijt heeft van de Dylar, lijkt een bevestiging van de idee dat de doodsangst niet met chemische elementen valt te neutraliseren en dat de doodsangst dus niet biologisch maar cultureel bepaald is. De kanttekening van de onkenbaarheid van de ontstaansgrond van de doodsangst, heeft ook tot doel om aan te tonen dat waneer we DeLillo moeten plaatsen in de discussie tussen Becker en Brown en Marcuse, de invloed van Becker toch duidelijk groter is. Al eerder is er gesproken over de geruststelling als verdringingsmechanisme; ook
de rol van Wilder, de jongste zoon van Jack en Babette, kan gezien worden als een geruststellingsrol. Babette trekt veel op met de kleuter en ook Jack heeft een zwak voor de zwijgzame jongen. Wilder staat voor het kind dat nog steeds
| |
| |
- mr. ed - Icd - vip - lady strings and diamond rings - a table leg - scram-
bezig is met z'n onbeteugelde zelfexpansie die het gevolg is van zijn narcisme. Het kind kent in al zijn onschuld nog niet de verlammende werking van de doodsangst en of dit nu een afwezigheid van doodsangst is of dat dit de uiterste vorm van verdringing is, dat doet er niet zoveel toe. Hij kent de angst in ieder geval niet en dat is wat hem zo geruststellend maakt voor Babette en Jack. De laatste scène uit het boek is in dit verband dan ook tekenend. Op z'n driewieler rijdt Wilder, zich van geen dood bewust, over een drukke snelweg. Twee vrouwen die langs de snelweg wonen zijn echter deze onschuldige fase allang voorbij en schreeuwen het uit van de plaatsvervangende doodsangst: ‘(z)e riepen en zwaaiden en naderden de eerste stadia van onbedwingbare doodsangst (...)’.
| |
Toyota Corolla, Toyota Celica, Toyota Cressida
Met The Denial of Death schreef Becker niet alleen een boek over doodsangst en de ontkenning ervan, maar ook over de doodsangst als een van de oorzaken van het consumentisme. Becker ziet het consumeren van goederen in supermarkten en van entertainment in de media als een direct gevolg van de doodsangst: verdringing van de doodsangst wordt tegenwoordig gezocht in koopdrift en het bezit van goederen. Becker vindt dat het huidige culturele systeem van het consumentisme geen heroïek meer kan bieden. Met de tweede wereldoorlog is wel duidelijk geworden hoe heroïek in de realiteit buiten elk ethisch besef staat. Hitler heeft de waarde van de heldenrol voor Becker ontkracht, zoals ook het consumentisme volgens hem een dwaasheid is, die er voor zorgt dat mensen geen helden meer hebben, en dat de anti-held hoogtij viert.
De vraag is echter of we echt in een crisis van het heldendom leven. In zijn kenschets van de deplorabele staat waarin de heroïek zich bevindt, lijken Beckers cultuurschetsen veel op een negatievere versie van Lyotards verdwijnen van de grote verhalen en de postmoderne slogan anything goes. In deze tijd kunnen de grotere verhalen en metaforen niet meer dienen ter verschaffing van helden volgens Becker. Dat bijvoorbeeld het christendom geen helden meer te bieden heeft, blijkt wel uit de recente actie van de KRO, waar mensen opgeroepen worden hedendaagse helden op te sturen om een nieuwe jaarindeling voor heiligen te maken. Opvallend is dat ook namen van popmuzikanten als Freddy Mercury, Iggy Pop en Sting genoemd worden. Zelfs Joop van den Ende staat op de lijst van genomineerden. Deze figuren uit de popcultuur staan naast namen die wellicht meer voor de hand liggen in de ogen van Becker: Gandhi, Martin Luther King en Moeder Theresa. Wat Becker ziet als een crisis van het heldendom is in feite het gevolg van de post-moderne vermenging van hogere en lagere cultuur. De hogere cultuur waar Becker zijn helden vandaan haalt is vermengd met de lagere popcultuur. Dit wil echter niet zeggen dat mensen geen helden meer kunnen hebben, dat blijkt wel uit de enquête van de kro. Hierboven werd al een onderscheid gemaakt tussen de massa en een
| |
| |
bied eggs - vitamins and piercing pins - recond sleeves - cans of beef -
overheersende macht. In de westerse cultuur is die overheersende macht te zien als de bestuurders van een land. De massa krijgt een heldenstelsel opgelegd door de overheersende macht, deze kan elke vorm van symbolische betekenis krijgen: religieus, kapitalistisch, communistisch, etcetera.
De vermenging van hogere en lagere cultuur heeft een grote impuls gekregen door de verhoging van het welvaartsniveau na de tweede wereldoorlog, maar ook door het medium tv. Wat zich aanvankelijk als een heel democratische situatie liet aanzien, waarin iedereen vergelijkbare financiële mogelijkheden heeft en waarin televisie voor iedereen hogere en lagere cultuur toegankelijk maakt, heeft in feite een ondersteunende functie gehad voor de ideologie van het kapitalisme. Het consumentisme, dat een gevolg is van de grotere welvaart, heeft niet meer het doel te verheffen in een communale zin, maar streeft alleen nog individuele verrijking na. In deze situatie spelen individuele keuzes en bevrediging een grote rol en dus ook de profilering van het individu, het gevoel van eigenwaarde. Maar, deze individualisering maakt deel uit van een groter belang, namelijk dat van de overheersende macht: die heeft er baat bij als er meer gekocht wordt. De marktsituatie van aanbod naar behoefte is omgedraaid naar een situatie waarin aanbod bedoeld is om behoefte aan te wakkeren. Televisie heeft in deze omkering de rol van katalysator, en misschien zelfs een nog wel grotere rol, die van indoctrinatie.
In White Noise komen verschillende citaten voor van een tv die ergens in huis aanstaat. Vaak gaat het hier nog om informatieve programma's, maar in de loop van de roman komen steeds meer verwijzingen naar reclame en producten voorbij, soms in dialogen, maar ook vaak schijnbaar willekeurig tussen verschillende scènes in. Deze citaten lijken overeen te komen met wat Siskind over televisie zegt: ‘Kijk naar de schat aan informatie die schuilgaat in het hoogspanningscircuit, in de fleurige verpakking, de jingles, de uit het leven gegrepen reclamefilmpjes, de producten die uit het duister komen flitsen, de gecodeerde boodschappen en eindeloze herhalingen, als gebeden, als mantra's. Coke is it, Coke is it, Coke is it.’ De negatieve visie van Jack en Babette op het indoctrinerende van televisie bleek hierboven al, maar de pogingen om deze te neutraliseren door in gezinsverband tv te kijken heeft niet het gewenste resultaat. Telkens komen de verwijzingen naar reclames terug, het opvallendst als Jack aan het bed van z'n dochter Steffie staat en zij iets mompelt in haar slaap. Eerst verstaat hij het niet, maar later dringt het tot hem door. Steffie zegt in haar slaap Toyota Celica. Jack krijgt er ‘het gevoel van dat er iets in de lucht zweefde. Maar hoe was dat mogelijk? Een simpele merknaam, een doodgewone auto. (...) Ze herhaalde alleen maar de een of andere stem van de tv. Toyota Corolla, Toyota Celica, Toyota Cressida. Supranationale namen, gegenereerd door een computer, min of meer universeel uit te spreken. Deel van ieder kinds hersenruis, de substatische regionen die te diep zijn om te peilen.’
Het consumentisme dat in een complexe wisselwerking staat met de overal aanwe-
| |
| |
pussycats and funky rats - Praga Khan - Love
zige ‘straling’ van de reclame op televisie, vindt ook een uiting in de supermarkt, Juist op het moment dat Jack door zijn collega gezien wordt in de supermarkt als een hele gewone, onschuldige man, voelt Jack zijn ‘cosmic significance’ wegvallen. ‘De ontmoeting bracht me in de stemming om te winkelen’ merkt Jack direct daarna op. Jack roept zijn familie erbij en schuimt een dag lang met hen door supermarkten en winkels. ‘Ik groeide gaandeweg in waarde en zelfrespect. (...) Ik ruilde geld voor goederen. Hoe meer geld ik uitgaf, hoe onbelangrijker het leek. Ik was groter dan die bedragen. Die bedragen stroomden van me af als regendruppels. Die bedragen kwamen zelfs weer bij me terug, in de vorm van existentieel krediet.’ Opvallend is dat hier dezelfde terminologie gebruikt wordt als die we zojuist zagen in de bespreking van een van de laatste scènes in het boek waarin Jack de Dylaronderzoeker Mink redt. In beide gevallen spreekt hij over existentieel krediet, het opbouwen van levenskracht. Het winkelen en consumeren krijgt hier de functie van betekenisgever, het verstrekt Jack zijn ‘cosmic significance’.
De koopdrift van Jack wekt verbazing op bij de rest van zijn gezin, maar wel een blijde verbazing. Jack geniet van zijn rol als betalende vader en laat zijn kinderen vast kerstcadeau's kopen, hoewel het pas september is. Een enkele interpreet heeft deze koopdrift gezien als een hedendaagse manier om een eenheid te vormen als gezin; consumentisme als verbindend element, maar bij thuiskomst gaat iedereen naar zijn of haar eigen kamer en wordt er verder niet meer over gesproken. Juist het feit dat deze koopdrift het gevolg is van de ontmoeting met de collega en het gevoel van overwicht dat Jack bij het kopen heeft, wijst er op dat dit consumentisme Jacks ‘cosmic significance’ dient.
De oorzaak van het consumentisme ligt zoals gezegd volgens Becker voor een groot deel in de angst voor de dood. Ook hier dringt de vraag zich op, of deze relatie wel zo dwingend is als Becker beweert. De hierboven omschreven theorie over het consumentisme als repressiemiddel van de overheersende machten komt namelijk ook erg dicht in de buurt van de theorieën van Marcuse en deze stelt juist, dat er wel mogelijkheden zijn om aan deze repressie te ontkomen. Beckers punt is echter, dat het niet zozeer uitmaakt in welk cultureel systeem er met behulp van symbolische betekenissen betekenis en belang gegeven wordt aan het eigen leven, maar dat dit mechanisme ten grondslag ligt aan alle systemen en gedragingen. De religieuze mens kent de drang om de dood te overwinnen, net als de winkelende, alleen tonen zij dat in andere vormen van heroïek. De middeleeuwer toonde zijn heroïek in de kerk, de terrorist in de zelfmoordacties en de consument doet dit in de supermarkt.
|
|