Parmentier. Jaargang 11
(2001-2002)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
T.S. Eliot
| |
[pagina 79]
| |
Francis Thompson); Crashaw, die soms diepzinniger en minder dweepziek is dan de anderen, heeft een kwaliteit die, dwars door de Elizabethaanse periode heen, terugkeert naar de vroege Italianen. Het is moeilijk om het precieze gebruik van de metafoor, de vergelijking of de conceit dat bij alle dichters vóórkomt, af te bakenen, maar het is als stijlelement belangrijk genoeg om deze dichters als groep te isoleren. Donne, en vaak ook Cowley, passen een kunstgreep toe die soms als typisch Metaphysical wordt gezien: het uitwerken (in tegenstelling tot het samentrekken) van een beeldspraak tot het uiterste punt van vindingrijkheid. In lange strofes werkt Cowley zo de clichématige vergelijking van de wereld met een schaakbord uit (‘To Destiny’), net zoals Donne, die, eleganter, in ‘A Valediction’ twee geliefden met de benen van een passer vergelijkt. Op andere plekken echter zien we niet de inhoud van een vergelijking uitgelegd, maar zien we een reeks snelle gedachtenassociaties die de nodige behendigheid van de kant van de lezer vraagt.
On a round ball
A workeman that hath copies by, can lay
An Europe, Afrique, and an Asia,
And quickly make that, which was nothing, All,
So doth each teare,
Which thee doth wear,
A globe, yea world by that impression grow,
Till thy tears mixt with mine doe overflow
This world, by waters sent from thee, my heaven dissolved so.
Hier vinden we tenminste twee verbanden die niet besloten liggen in het eerste beeld, maar die er door de dichter dwingend opgelegd worden: van de globe van de geograaf naar de traan, en van de traan naar de overstroming. Aan de andere kant, sommige van Donne's meest geslaagde en karakteristieke resultaten zijn verzekerd door korte woordjes en plotselinge tegenstellingen:
A bracelet of bright hair about the bone,
Het meest krachtige resultaat wordt hier voortgebracht door de plotselinge tegenstelling tussen de associaties bij ‘bright hair’ en bij ‘bone’. Dit in elkaar schuiven van beelden en meervoudige associaties is karakteristiek voor de manier van uitdrukken van sommige toneelschrijvers uit de periode die Donne kende: behalve bij Shakespeare, komt het vaak voor bij Middleton, Webster, Tourneur, en het is een van de bronnen voor hun levendige taalgebruik. Johnson, die de term ‘Metaphysical Poets’ in gebruik nam en die daarbij blijkbaar voornamelijk aan Donne, Cleveland en Cowley dacht, merkt over hen op dat ze ‘de meest heterogene ideeën met geweld aan elkaar koppelen’. De kracht van deze aanklacht ligt in het mislukken van het gelegde verband: het feit dat de ideeën vaak wel aan elkaar gekoppeld | |
[pagina 80]
| |
zijn, maar niet met elkaar verenigd; en als we poëziestijlen zouden beoordelen op basis van het misbruik dat ervan gemaakt wordt, dan kunnen we in Cleveland genoeg voorbeelden ter rechtvaardiging van Johnsons veroordeling vinden. Maar een zekere mate van heterogeniteit van materiaal die tot eenheid gedwongen wordt door de werking van het bewustzijn van de dichter, is alomtegenwoordig in poëzie. We hoeven ter illustratie niet echt een regel uit te kiezen als de volgende:
Notre âme est un trois-mâts cherchant son Icarie;
We treffen het aan in sommige van de beste regels van Johnson zelf (The Vanity of Human Wishes):
His fate was destined to a barren strand
A petty fortress, and a dubious hand;
He left a name at which the world grew pale,
To point a moral, or adorn a tale.
Ook hier is het effect te danken aan de tegenstelling van ideeën; de mate waarín verschilt, maar het is hetzelfde principe dat door Johnson berispt werd. En in een van de mooiste gedichten van de eeuw (een gedicht dat in geen enkele andere eeuw geschreven had kunnen worden), de Exequy van Bishop King, wordt de uitgebreide vergelijking op perfecte wijze gebruikt: idee en vergelijking zijn één in deze passage waarin Bishop King zijn ongeduld om zijn overleden echtgenote te zien, beschrijft aan de hand van het beeld van de reis:
Stay for me there; I will not faile
To meet thee in that hollow Vale.
And think not much of my delay;
I am already on the way,
And follow thee with all the speed
Desire can make, or sorrows breed.
Each minute is a short degree,
And ev'ry houre a step towards thee.
At night when I betake to rest,
Next morn I rise nearer my West
Of life, almost by eight houres sail,
Than when sleep breath'd his drowsy gale...
But heark! My Pulse, like a soft Drum
Beats my approach, tells Thee I come;
And slow howere my marches be,
I shall at last it down by Thee.
| |
[pagina 81]
| |
(In de laatste paar regels is er dat effect van angst dat meerdere malen bereikt is door een van de bewonderaars van Bishop King, Edgar Poe). Nogmaals, we zijn gerechtvaardigd deze kwatrijnen van Lord Herberts Ode te nemen, strofen die, denken we, onmiddellijk ingedeeld zouden worden bij de Metaphysical School:
So when from hence we shall be gone,
And be no more, noryou, nor I,
As one another's mystery,
Each shall be both, yet both but one.
This said, in her up-lifted face,
Her eyes, which did that beauty crown,
Were like two starrs, that having faln down,
Look up again to find their place:
While such a moveless silent peace
Did seize on their becalmed sense,
One would have thought some influence
Their ravished spirits did posess.
Er is niets aan deze regels (behalve misschien de sterren, een vergelijking die we niet meteen begrijpen, maar die mooi is, en gerechtvaardigd) dat beantwoordt aan Johnsons algemene opmerkingen over de Metaphysical Poets in zijn essay over Cowley. Dat het daar wel wat weg van heeft, komt door de vele associaties die tegelijkertijd ontleend en gegeven worden aan het woord ‘becalmed’ [‘gestild’, ‘bedaard’, L.E.]; maar de betekenis is helder, en de taal eenvoudig en elegant. Er moet rekening mee gehouden worden dat de taal van deze dichters in de regel eenvoudig en puur is; in de poëzie van George Herbert wordt deze eenvoud zo ver mogelijk doorgevoerd - een eenvoud die door talrijke moderne dichters zonder succes nagestreefd is. De structuur van de zinnen daarentegen is soms verre van eenvoudig, maar dat is geen gebrek; het is een kwestie van loyaliteit aan gevoel en gedachte. Het beste resultaat is veel minder kunstmatig dan bijvoorbeeld een ode van Gray. En omdat deze loyaliteit een heel scala van gedachten en gevoelens opwekt, zo wekt het verschillende muziek op. Het is te betwijfelen of er in de achttiende eeuw twee gedichten gevonden kunnen worden die, met in naam hetzelfde metrum, zo verschillend zijn als Marvells Coy Mistress en Crashaws Saint Teresa: door het gebruik van korte lettergrepen creëert de een grote snelheid, waar de ander door het gebruik van lange lettergrepen, juist kerkelijke plechtigheid oproept:
Love, thou art absolute sole lord
Of life and death
| |
[pagina 82]
| |
Als een zo sluwe en fijngevoelige (hoewel ook zo beperkte) criticus als Johnson er niet in slaagde Metaphysical Poetry te definiëren aan de hand van haar gebreken, dan is het de moeite van het onderzoek waard de tegenovergestelde methode over te nemen: door aan te nemen dat de dichters van de zeventiende eeuw (tot aan de Revolutie) de directe en vanzelfsprekende afstammelingen waren van de voorgaande eeuw. En door, in plaats van hun zaak te veroordelen door het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord ‘Metaphysical’, te zien of hun verdienste geen blijvende waarde had, die vervolgens verdween, maar die niet had mogen verdwijnen. Johnson is, wellicht per toeval, gestuit op een van hun eigenaardigheden als hij opmerkt dat hun pogingen altijd analytisch waren; hij was er niet van overtuigd dat zij het materiaal na ontleding tot een nieuwe eenheid smeedden. Het is zeker dat in de toneelpoëzie van de laat Elizabethaans en vroeg Jacobiaanse dichters, een fijngevoeligheid tot uitdrukking komt die in het proza niet teruggevonden wordt, hoe goed dat vaak ook is. Als we Marlowe, een man met een kolossale intelligentie, even buiten beschouwing laten, dan waren deze toneelschrijvers direct of indirect beïnvloed door Montaigne (de theorie valt te verdedigen). Zelfs als we ook een uitzondering maken voor Johnson en Chapman, bijzonder erudiete mannen, en beide in staat hun intelligentie een plek te geven in hun gevoel voor kunst: hun gevoelsleven was onder invloed van wat ze lazen en dachten onmiddellijk en krachtig veranderd. Vooral bij Chapman zien we een direct, zintuiglijk begrip van de gedachte, of een herschepping van gedachte in gevoel, wat precies is wat we bij Donne vinden:
in this one thing, all the discipline
Of manners and of manhood is contained;
A man to join himself with th' Universe
In his main sway, and make in all things fit
One with that All, and go on, round as it;
Not plucking from the whole his wretched part,
And into straits, or into nought revert,
Wishing the complete Universe might be
Subject to such a rag of it as he;
But to consider great Necessity.
Vergelijken we dit met een moderne passage:
No, when the fight begins within himself
A man's worth something. God stoops o'er his head,
Satan looks up between his feet -both tug-
He's left, himself i' the middle; the soul wakes
And grows. Prolongs that battle through his life!
| |
[pagina 83]
| |
Het is misschien niet helemaal eerlijk, maar erg verleidelijk om de reeds geciteerde strofen uit Lord Herberts Ode te vergelijken met de volgende van Tennyson waar ook sprake is van de vereeuwiging van liefde door nageslacht:
One walked between his wife and child,
With measured footfall firm and mild,
And now and then he gravely smiled.
The prudent partner of his blood
Leaned on him, faithful, gentle, good,
Wearing the rose of womanhood.
And in their double love secure,
The little maiden walked demure,
Pacing with downward eyelids pure,
These three made unity so sweet,
My frozen heart began to beat,
Remembering its ancient heat.
Het verschil is niet slechts een verschil in dichtersklasse. In de periode tussen de tijd van Donne en Lord Herbert van Cherbury, en de tijd van Tennyson en Browning was er iets gebeurd in het bewustzijn van Engeland: het is het verschil tussen de intellectuele en de reflectieve dichter. Tennyson en Browning zijn dichters, en ze denken; maar ze ervaren die gedachten niet net zo onmiddellijk als de geur van een roos. Een gedachte voor Donne daarentegen was een ervaring; het veranderde zijn ontvankelijkheid. Wanneer het bewustzijn van een dichter perfect toegerust is voor zijn taak, dan smeedt het voortdurend verschillende ervaringen samen; de belevingswereld van de gewone man is chaotisch, ongeordend en gefragmenteerd. De laatste wordt verliefd en leest Spinoza, maar die twee ervaringen hebben niks met elkaar te maken, noch met het geluid van de typemachine, of met de geur van eten; in het bewustzijn van de dichter gaan deze ervaringen voortdurend nieuwe verbintenissen aan. We kunnen het verschil uitleggen met behulp van de volgende theorie: de zeventiende-eeuwse dichters, de opvolgers van de toneelschrijvers van de zestiende eeuw, waren zo ontvankelijk dat ze elke ervaring in zich opnamen. Eenvoudig, kunstmatig, moeilijk, of fantastisch waren ze niet meer of minder dan hun voorgangers Dante, Guido Cavalcanti, Guinicelli of Cino. In de zeventiende eeuw zette een verwijdering van de ontvankelijkheid in, en daar zijn we nooit van hersteld, versterkt als zij werd door de invloed van de twee krachtigste dichters van de eeuw: Milton en Dryden. Ieder van deze mannen oefende bepaalde poëtische functies zo enorm goed uit, dat de grootsheid van het resultaat de afwezigheid van anderen verborg. De taal ontwikkelde zich en verbeterde zich in sommige opzichten: de beste gedichten van Collins, Gray, Johnson, en zelfs Goldsmith, bevredigen sommige van onze kieskeurige eisen beter dan die van Donne, Marvell of King. Maar terwijl de taal zich verfijnde, werd het gevoel grover. Het gevoel, de fijngevoeligheid, uitge- | |
[pagina 84]
| |
drukt in de Country Churchyard [van John Gray, L.E.] is minder fijnbesnaard dan dat in de Coy Mistress (om niets te zeggen over Tennyson en Browning). De tweede invloed van Milton en Dryden vloeide voort uit de eerste, en toonde zich daarom langzaam. Het sentimentele tijdperk begon vroeg in de achttiende eeuw, en zette door. De dichters kwamen in opstand tegen het alleenrecht van de rede, tegen de beschrijving; zij dachten en voelden in plotseling aanvallen, onevenwichtig; zij reflecteerden. In een of twee passages van Shelley's Triumph of Life, in de tweede Hyperion, zijn er sporen van een worsteling voor een herstel van de eenheid van gevoel. Maar Keats en Shelley stierven, en Tennyson en Browning herkauwden. Na deze kleine uiteenzetting van een theorie - te kort, misschien, om overtuigend te zijn - kunnen we ons afvragen wat het lot van de ‘Metaphysicals’ zou zijn geweest, als de stroom van de poëzie direct uit hun was voortgevloeid, zoals het rechtstreeks in hen was uitgemond? Ze zouden zeker niet weggezet zijn als Metaphysical. Een dichter heeft talloze onderwerpen tot zijn beschikking; als hij intelligent is, is dat des te beter: hoe intelligenter hij is, hoe meer onderwerpen hij waarschijnlijk heeft; onze enige eis is dat hij er poëzie van maakt, en er niet slechts op poëtische wijze over nadenkt. Een filosofische theorie heeft zichzelf bewezen wanneer hij zijn entree maakt in de poëzie, want op een bepaalde manier doet het er dan niet meer toe of hij waar of onwaar is; in zekere zin is zijn waarheid aangetoond. De betreffende dichters hebben, net als andere dichters, verschillende tekortkomingen. Maar de besten ervan hadden de taak op zich genomen precies de juiste woorden te vinden voor gedachten en gevoelens. En dit betekent tegelijkertijd dat ze rijper zijn, en dat ze het langer zullen uithouden dan dichters met dezelfde literaire kwaliteiten. Het is niet per se noodzakelijk dat dichters geïnteresseerd moeten zijn in filosofie, of in welk vak dan ook. We kunnen alleen zeggen dat het waarschijnlijk is dat dichters in onze huidige maatschappij moeilijk moeten zijn. Onze maatschappij kent grote verschillen en is zeer complex, en deze diversiteit en complexiteit, inwerkend op een verfijnde gevoeligheid, moet wel verschillende en complexe resultaten opleveren. De dichter moet steeds meer bevatten, moet meer suggereren, meer indirect worden, om de taal naar zijn hand te zetten, te ontwrichten desnoods. (Een briljant en radicaal standpunt in dit opzicht, waar men het overigens niet men eens hoeft te zijn, neemt M. Jean Epstein in, in La Poésie d' aujourdhui). Aldus krijgen we iets dat erg veel weg heeft van de conceit - we krijgen, in feite, een methode die merkwaardig veel lijkt op die van de ‘Metaphysical Poets’, tot aan het gebruik van duistere woorden en eenvoudige uitdrukkingswijzen toe.
O géraniums diaphanes, guerroyeurs sortilèges,
Sacrilèges monomanes!
Emballages, dévergondages, douches! O pressoirs
Des vendanges des grands soirs!
Layettes aux abois,
Thyrses au fond des bois!
Transfusions, représailles,
| |
[pagina 85]
| |
Relevailles, compresse et l'éternal potion,
Angélus! n'en pouvoir plus
De débâcles nuptiales! de débâcles nuptiales!
Dezelfde dichter had ook eenvoudig kunnen schrijven:
Elle est bien loin, elle pleure,
Le grand vent se lamente aussi...
Jules Laforgue, en Tristan Corbière in veel van zijn gedichten, zijn verwanter aan de ‘school van Donne’ dan de Engelse dichters. Maar meer klassieke dichters hebben dezelfde essentiële eigenschap om ideeën in sensaties om te zetten, om een observatie in een bewustzijnstoestand te transformeren.
Pour l'enfant, amoureux de cartes et d'estampes,
L'univers est égal a son vaste appétit.
Ah, que le monde est grand à la clarté des lampes!
Aux yeux du souvenir que le monde est petit!
In de Franse literatuur lijken de grote meester van de zeventiende eeuw - Racine - en de grote meester van de negentiende eeuw - Baudelaire - in sommige opzichten meer op elkaar dan op anderen. De twee meesters van de dictie zijn alle twee ook de grootste psychologen, de meest nieuwsgierige onderzoekers van de menselijke ziel. Het is interessant om de vraag op te werpen of het niet erg jammer is dat de twee grootste meesters van de dictie in ónze taal, Milton en Dryden, triomferen met een duizelingwekkend onverschilligheid voor de ziel. Als we doorgingen met het produceren van Miltons en Drydens zou het niet zo veel uitmaken, maar zoals de zaken er nu voorstaan is het jammer dat de Engelse poëzie zo beperkt is gebleven. Degenen die moeite hebben met de kunstmatigheid van Milton of Dryden zeggen soms tegen ons dat ‘we in onze harten moeten kijken en dan schrijven’. Maar er kan veel dieper gekeken worden: Racine en Donne keken in veel meer dan alleen het hart. Men moet in de hersenschors kijken, in het zenuwstelsel en in de spijsverteringskanalen. Mogen we niet concluderen dan, dat Donne, Crashaw, Vaughan, Herbert en Lord Herbert, Marvell, King, en Cowley als hij op zijn best is, zich in het hart van de Engelse poëzie bevinden, en dat we aan de hand van deze standaard beter hun tekortkomingen kunnen berispen, dan dat we ze doodknuffelen in antiquarische affectie? Ze zijn genoeg geprezen in termen die hen impliciet beperken: omdat ze ‘Metaphysical’ zijn of ‘spitsvondig’, ‘eigenaardig’ of ‘obscuur’, terwijl de beste ervan dit niet meer of minder zijn dan andere serieuze dichters. Aan de andere kant: we moeten de kritiek van Johnson (een gevaarlijk persoon om het mee oneens te zijn) niet verwerpen, zonder ons deze eerst eigen gemaakt te hebben, zonder Johnsons canon eerst in ons opgenomen te hebben. In de | |
[pagina 86]
| |
beroemde passage over Cowley moeten we onthouden dat hij met ‘spitsvondig’ duidelijk iets serieuzer bedoelt dan we tegenwoordig doen; in zijn bekritisering van hun versbouw moeten we in de gaten houden dat hij in een enge discipline getraind was, hoe goed verder ook; we moeten eraan denken datJohnson vooral de hoofdovertreders Cowley en Cleveland het vuur aan de schenen legt. Het zou een vruchtbare onderneming zijn, en een die een omvangrijk boek vergt, om de canon van Johnson open te breken (want sindsdien is er geen andere meer geweest), en al deze dichters in hun verschillende gedaanten voor het voetlicht te brengen: van de massieve muziek van Donne, tot de zachte, aangename tinkeling van Aurelian Townshend - wier Dialogue between a Pilgrim and Time een van de weinige, te betreuren weglatingen is uit de uitstekende bloemlezing van Professor Grierson. |
|