Parmentier. Jaargang 11
(2001-2002)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Maria van Daalen
| |
[pagina 89]
| |
Ik maak je bed op, ik kook je eten,
ik doe je afwas, de hele santenkraam.
Je kust me en je bent me al vergeten.
Straks gooi ik je kleren uit het raam
of ik spring zelf. Je zegt zo vaak ‘ik schaam
me dat ik geen goeie man ben voor je, troel.’ En
de ridder zonder vrees of blaam
in bed trekt een van die schuldbewuste smoelen
waar ik dan weer voor plat ga. En we kroelen
nog urenlang. Een krolse kat, ik. Je gezicht
verstopt je tong, sabbelt, zuigt. Zwoele
levenssappen geuren je tegemoet. Ik zwicht.
Richt je pijl op voor het doel en dicht
het gat, de poel. Dit is in me duiken,
den oversten wech in mijn ghebruken.
Prince, heerlijk aanwezig, blijf hier hangen
als een naald in een groef maar dieper. Vlucht
in me, wil me nog urenlang stangen
en niet voorbijgaan. Berucht
is eeuwigheid, een nu dat niet oplucht.
Ik vraag dit nu niet. De krachten
van tijd en ruimte zijn geducht,
ze laten de polsslag toe, zachte
bewegingen van leven. Je verwachten,
je verliezen, je zien terugkeren. In mij alleen
vind ik je, in mij woon je, in gedachten
en lichaam, het jouwe, het mijne, één op één.
Met rede ken ik liefde, het derde been
staat vast naar goed gebruik en
den oversten wech in mijn ghebruken.Ga naar eind1
|
|