gen.’ ‘Bitch! Bitch! Bitch!’, zei Copperfield, ‘Wat denkt ze wel niet? Het brengt haar toch in de narigheid. En dat nu net voor de grote show in Berlijn. Is met het Olympiastadion alles oké?’
‘Ja, beslist. We moeten ook binnenkort de planning maken. Wie er nog meer optreedt. Heb jij al een idee?’
De goochelaar van Shanghai vouwde de krant uit elkaar, de cola was verdwenen.
‘Nee,’ zei Copperfield, ‘maar dat is toch geen probleem. Een of ander onbenullig figuur. In geen geval middenklasse. Ze moeten van slechte klasse zijn. Zoals het voorprogramma bij de Stones. Hoe slechter, hoe beter.’ De drankjes kwamen, bier voor de manager, Sprite voor Copperfield. Ze dronken allebei en keken naar de goochelaar van Shanghai. Die mengde een beduimeld kaartspel en kwam naar hun tafel. Hij hield Copperfield het kaartspel uitgewaaierd voor en Copperfield zag de zweetdruppeltjes op het gezicht van de goochelaar en merkte zijn angst, dat hij een andere kaart zou trekken dan die ene die iets naar voren geschoven was. Copperfield deed hem het genoegen en trok de juiste, de goochelaar van Shanghai glimlachte een beetje opgelucht, maar nog steeds gespannen toen hij het podium weer opging.
‘Verdorie nog aan toe!’, zei Copperfield, ‘Dat hoertje! Wat denkt ze wel niet? Dat ellendige Duitse hoertje! Juist nu, nu we haar voor de Berlijn-show nog een keer nodig hebben. En dat weet ze precies!’
‘Ja,’ zei de manager, ‘dat is geen vrouw, dat is een spaarvarken. Een gulzige Duitse kassa.’ De goochelaar van Shanghai liet de kaart die Copperfield getrokken had uit een glas omhoogkomen. Het eten kwam op tafel voor Copperfield en zijn manager, schalen met een ondefinieerbaar visallegaartje, een met slakken en een grote schaal rijst.
‘En wie wil je voor Berlijn?’, vroeg de manager, ‘Zo eenvoudig is dat toch niet. Laat je de keus aan mij?’ Copperfield at iets van de zoetzure slakken en dacht na. Hij vertrouwde zijn manager niet, hij zou hem al lang hebben laten vallen, als hij maar een andere, even goede geweten had.
‘Nou ja, we hebben nog wel wat tijd,’ zei hij. De goochelaar van Shanghai deed tabak in een glas en kwam opnieuw naar de tafel van Copperfield. Hij gaf het glas aan Copperfield en duidde met een gebaar aan dat Copperfield eraan moest ruiken. Copperfield had niets tegen slechte goochelaars, hij was het zelf eens geweest. Hij rook aan de tabak en gaf het vriendelijk knikkend terug. Weer zag hij de onder het zweet uitlopende schmink, de inspanning die het de goochelaar van Shanghai kostte, om de hele tijd te glimlachen. Hij ging verder naar andere tafeltjes en liet daar ook aan de tabak ruiken. De manager had gewacht tot de goochelaar verder was gegaan.
‘We kunnen het ons onmogelijk veroorloven dat ze voor de Berlijn-show afspringt. De overeenkomst ligt er en alles is in kannen en kruiken. En er staat in dat ze op het podium moet verschijnen. We zouden failliet gaan, als ze van tevoren afspringt.’ Vol walging zette Copperfield de slakken weg en vroeg: ‘En als we haar tot dan houden en daarna met haar stoppen?’ De manager nam de laatste slok van zijn bier:
‘Dan gaan we daarna failliet.’ De goochelaar uit Shanghai zette het glas met tabak op een