Poëzie uit het kamp
Gerard Rasch
Tadeusz Borowski: een korte poëtische carrière
Boven ons de nacht. Hoe zal, onder sterren
door het razen van de strijd verdoofd,
de toekomst van de overwinnaars zijn,
zal ze ons vergeten, ons die slaven waren?
Boven ons de nacht. De sterren branden,
het verstikkend lijkenviolet van het heelal.
Wat van ons overblijft is ijzerschroot,
en de holle hoonlach der geslachten.
Dit zijn de eerste en de laatste strofe uit het gedicht ‘Lied’, Borowski's bekendste, vooral vanwege de laatste twee regels: zo zag de dichter als negentienjarige de toekomst van Polen, in het bijzonder van zijn generatie, voor welke het uitbreken van de oorlog samenviel met het begin van de volwassenheid. Hiermee zette hij het vooroorlogse poëtische ‘catastrofisme’ voort, waarvan Czeslaw Milosz de belangrijkste exponent was. Als de mens kan overleven, dan - zo blijkt uit zijn latere poëzie, vooral zijn liefdespoëzie - kan dat alleen als individu, ondanks de geschiedenis die de Polen immers eeuwenlang uitsluitend oorlogen, opstanden, onderdrukking en verbanning had gebracht. Borowski's poëzie zou kunnen worden samengebracht onder de noemer ‘een gebed om onsterfelijkheid’, de titel van een van zijn andere vroege gedichten.
Tadeusz Borowski werd in 1922 geboren in Zjitomir in de Oekraïens; hij kwam pas naar Polen in